5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
5.2 Ingevolge artikel II van de Wijzigingsregeling is de Wijzigingsregeling alleen van toepassing op aanvragen die uiterlijk 17 februari 2011 zijn ingediend en waarbij de aanvrager uiterlijk op die datum een technische voorziening heeft aangeschaft waarmee hij een duurzame warmtemaatregel, bedoeld in artikel 3.1.1 van de Subsidieregeling, uitvoert.
Bij eerdergenoemde uitspraak van 27 september 2012 heeft het College geoordeeld dat de bijkomende voorwaarde vervat in artikel II van de Wijzigingsregeling, inhoudende dat de aanvraag uiterlijk 17 februari 2011 moet zijn ingediend, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onverbindend moet worden geacht.
5.3 Appellant heeft in maart 2011 een zonneboiler aangeschaft en hiervoor na 17 februari 2011 subsidie aangevraagd. Verweerder heeft in zijn beslissing op bezwaar de afwijzing van de subsidieaanvraag gehandhaafd omdat appellant, in strijd met artikel II van de Wijzigingsregeling, de zonneboiler niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft aangeschaft en de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend. Ter beoordeling staat of verweerder de subsidieaanvraag van appellant terecht en op goede gronden heeft afgewezen.
5.4 Het College stelt vast dat, nu verweerder de afwijzing van de subsidieaanvraag heeft gehandhaafd mede omdat appellant de zonneboiler niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft aangeschaft, het besluit conform de Wijzigingsregeling is.
5.5 Appellant heeft aangevoerd dat bij het indienen van zijn aanvraag via het E-loket de indruk is gewekt dat er subsidie zou worden uitgekeerd omdat er een zeer specifiek subsidiebedrag werd berekend.
Het College stelt vast dat de Subsidieregeling op het moment dat appellant zijn zonneboiler heeft aangeschaft weliswaar formeel van kracht was, maar dat uit de Regeling van 27 december 2010 volgde dat voor 2011 geen budget beschikbaar was gesteld. Voorts stelt het College vast dat de tekst op de website van Agentschap NL op 17 februari 2011 is gewijzigd en dat vanaf 17 februari tot en met 29 maart 2011 op de website van Agentschap NL stond vermeld dat het budget voor 2011 nog niet gepubliceerd is en dat na publicatie bekend zal zijn voor welke categorieën (zonneboilers, warmtepompen, lucht/water-warmtepompen en micro-wkk's) budget beschikbaar is. Naar het oordeel van het College heeft verweerder hiermee de mogelijkheid opengelaten dat niet voor alle categorieën technische voorzieningen budget beschikbaar zou worden gesteld. Verder was – in tegenstelling tot de tekst die tot en met 17 februari 2011 op de website van Agentschap NL stond – na 17 februari 2011 op de website niet meer vermeld dat na publicatie voldoende budget beschikbaar zou zijn. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat appellant aan de tekst zoals die van 17 februari 2011 tot en met 29 maart 2011 op de website van Agentschap NL stond, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn aanvraag gehonoreerd zou worden. Dit geldt a fortiori voor de tekst die vanaf 29 maart 2011 op de website van Agentschap NL stond, waarin is vermeld dat er geen garantie op subsidie wordt gegeven en geadviseerd wordt te wachten met investeren in de duurzame warmtemaatregel totdat een subsidieverlening is ontvangen.
Dat appellant in mei 2011 via het E-loket een aanvraag kon indienen, maakt dit naar het oordeel van het College niet anders, nu het aanvraagformulier geen informatie bevatte waaruit kon worden afgeleid dat de aanvraag zonder meer zou worden gehonoreerd.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat verweerder zich niet kan beroepen op betrouwbaarheid, nu verweerder het aanvraagtraject met terugwerkende kracht heeft gesloten.
Het College overweegt dat verweerder – omdat de communicatie over de subsidiemogelijkheden voor duurzame warmtemaatregelen door Agentschap NL bij potentiële investeerders de verwachting heeft kunnen wekken dat in 2011 subsidie voor het uitvoeren van een duurzame warmtemaatregel verstrekt zou worden – de Subsidieregeling alsnog heeft opengesteld voor een specifieke groep en daartoe de Wijzigingsregeling heeft vastgesteld. Dat het gevolg daarvan is dat aanvragen getoetst worden aan een regeling die nog niet bestond ten tijde van het indienen van de aanvraag, is – gelet op het doel van de Wijzigingsregeling – naar het oordeel van het College niet onrechtmatig. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ingevolge de ten tijde van de indiening van de aanvraag van appellant geldende regeling konden over 2011 immers in het geheel geen subsidieaanvragen op grond van de Subsidieregeling worden gehonoreerd, nu de Subsidieregeling blijkens de Regeling openstelling subsidieplafonds in 2011 niet was opengesteld.
Hetgeen appellant overigens tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
5.6 Gelet op het voorgaande is het beroep kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.