ECLI:NL:CBB:2012:BZ1716

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/489
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit subsidie op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, verweerder, inzake de vaststelling van een subsidie op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie. Appellant had op 16 mei 2012 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2012, waarin verweerder de bezwaren van appellant tegen een eerder besluit van 8 februari 2012 ongegrond verklaarde. Dit eerdere besluit had de subsidie vastgesteld op € 4.900,-, waarbij verweerder een eerder verleende subsidie van de provincie Limburg van € 1.500,- in mindering had gebracht. De procedure omvatte een zitting op 10 december 2012, waar zowel appellant als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De kern van het geschil draait om de anti-cumulatiebepaling in artikel 6 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, die bepaalt dat niet tweemaal voor dezelfde subsidiabele kosten subsidie kan worden verstrekt. Appellant betoogde dat hij recht had op het volledige subsidiebedrag van € 6.400,-, omdat hij had vertrouwd op mondelinge toezeggingen van medewerkers van zowel de provincie Limburg als verweerder. Het College oordeelde echter dat appellant niet had aangetoond dat er een concrete toezegging was gedaan die hem het gerechtvaardigd vertrouwen had gegeven dat de subsidie van de provincie Limburg niet in mindering zou worden gebracht.

Het College concludeerde dat de hoofdregel van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit van toepassing was, en dat de subsidie van de provincie Limburg terecht in mindering was gebracht op het subsidiebedrag van verweerder. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Dijt, met mr. F.E. Mulder als griffier, op 20 december 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 12/489 20 december 2012
27308 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigden: mr. H. Vissinga en mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 16 mei 2012, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 6 april 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 8 februari 2012 waarbij verweerder de subsidie op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie heeft vastgesteld op € 4.900,- ongegrond verklaard.
Bij brief van 2 juli 2012 heeft appellant nadere gronden ingediend.
Bij brief van 25 juli 2012 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 december 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigden van verweerder zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het Kaderbesluit EZ-subsidies (Stb. 2008, nr. 499, nadien gewijzigd; hierna: Kaderbesluit) bepaalt, voor zover hier van belang:
"Artikel 5
1. Bij ministeriële regeling wordt de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald.
(...)
Artikel 6
1. Indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie, met uitzondering van subsidie aan een financier, is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt.
(...)
3. Indien bij ministeriële regeling is aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, provincie of openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering, kunnen bij ministeriële regeling van het eerste lid afwijkende regels worden gesteld. "
De Regeling van de Minister van Economische Zaken, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, van 10 december 2009, nr. WJZ/9179413, houdende regels betreffende subsidies op het gebied van energie en innovatie (Subsidieregeling energie en innovatie), (Stcrt. 2009, 20455, nadien gewijzigd; hierna: Subsidieregeling) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 3.1.3
1. De hoogte van de subsidie voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen wordt berekend door het aantal GJ of kWth te bepalen volgens de methode, opgenomen in bijlage 3.1.2, en dit getal te vermenigvuldigen met het bedrag, opgenomen in bijlage 3.1.3.
(...)
Artikel 3.1.4
1. Bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.
(...)"
De Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 (Provinciaal Blad, 2010, nr. 6, nadien gewijzigd) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 5 Subsidiecriteria
1 Subsidie wordt uitsluitend verleend voor een in deze regeling genoemd apparaat/voorziening die wordt aangeschaft en geïnstalleerd binnen zes maanden na subsidieverlening.
(...)
Artikel 7 Gesubsidieerde apparaten en voorzieningen, subsidiebedragen woningen
De gesubsidieerde energiebesparende maatregelen voor woningen en de daarvoor vast te stellen subsidiebedragen zijn:
(...)
l. warmtepomp; € 1.500,00 per woning"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 2 juni 2010 heeft de provincie Limburg appellant een waarderingssubsidie verleend van € 1.500,- in het kader van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012.
- Met een aanvraagformulier, ondertekend op 27 december 2010 en door verweerder ontvangen op 29 december 2010, heeft appellant subsidie op grond van de Subsidieregeling aangevraagd voor een warmtepomp met een thermisch vermogen van 15,6 kWth. De aangevraagde subsidie bedraagt € 6.400,-.
- Bij besluit van 4 februari 2011 heeft verweerder appellant subsidie verleend ten bedrage van maximaal € 6.400,-.
- Bij besluit van 27 april 2011 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg de subsidie in het kader van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 vastgesteld op € 1.500,-.
- Met een uitbetalingsformulier, ondertekend op 24 december 2011 en door verweerder ontvangen op 6 januari 2012, heeft appellant om uitbetaling van de subsidie op grond van de Subsidieregeling gevraagd.
- Bij besluit van 8 februari 2012 heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 4.900,-. Verweerder heeft op het maximale subsidiebedrag € 1.500,- in mindering gebracht, omdat appellant voor dat bedrag een subsidietoezegging van de provincie Limburg heeft.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 maart 2012 bezwaar gemaakt.
- Op 28 maart 2012 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen.
In artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit is bepaald dat niet tweemaal voor dezelfde subsidiabele kosten subsidie wordt verstrekt. De Subsidieregeling subsidieert de aanschaf, installatie en ingebruikname van een duurzame warmtemaatregel, in casu een warmtepomp. De provincie Limburg subsidieert, blijkens artikel 5, eerste lid, en artikel 7, onder l, van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012, de aanschaf en installatie van een warmtepomp. Het gaat derhalve om de zelfde subsidiabele kosten. Verweerder is daarom, op grond van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit, gehouden om het door appellant ontvangen subsidiebedrag van de provincie Limburg in mindering te brengen op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Op grond van artikel 6, derde lid, Kaderbesluit is het mogelijk om uitzondering te maken op het eerste lid, mits dat in de subsidieregeling zelf is opgenomen. Nu een dergelijke bepaling niet in de Subsidieregeling is opgenomen, is deze uitzondering niet van toepassing.
Appellant heeft in bezwaar gesteld dat door een medewerker van Agentschap NL is aangegeven dat appellant het volledige subsidiebedrag zou krijgen van de provincie Limburg en van verweerder en dat hij op deze mededeling heeft vertrouwd. In de hoorzitting op 28 maart 2012 heeft appellant aangeven dat hij niet weet met wie hij gesproken heeft omdat hij de naam van de medewerker niet heeft genoteerd. Verweerder kan, mede op basis van nader onderzoek in de bezwaarfase, niet vaststellen of deze gesprekken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en, indien dit het geval is, wat er tijdens deze gesprekken is medegedeeld. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan daarom niet slagen.
Voorts merkt verweerder op dat appellant in het aanvraagformulier van 29 december 2012 heeft aangegeven niet eerder subsidie te hebben aangevraagd/ ontvangen voor de installatie. De subsidieverlening van de provincie Limburg dateert echter van 2 juni 2010. Indien appellant reeds in zijn aanvraagformulier op 29 december 2010 had aangegeven dat hij bij de provincie Limburg subsidie had aangevraagd/ ontvangen, dan had verweerder in zijn besluit van 4 februari 2011 het subsidiebedrag reeds verlaagd met het toegezegde bedrag van de provincie Limburg.
Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat hij het onaannemelijk acht dat medewerkers verklaard zouden hebben dat een subsidie voor de warmtepomp van de provincie Limburg niet in mindering zou worden gebracht op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. De medewerkers in de helpdesk van Agentschap NL zijn op de hoogte van de anti-cumulatiebepaling in artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit. Daarnaast heeft verweerder ter zitting gewezen op de toelichting bij vraag 2.11 op het aanvraagformulier, waarin is vermeld dat een subsidieaanvrager al eerder aangevraagde/ ontvangen subsidies in mindering dient te brengen op het aan te vragen subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Voorts heeft verweerder gewezen op de lijst met veel gestelde vragen op de website van Agentschap NL, waarin wordt opgemerkt dat er gecontroleerd wordt of er andere subsidies zijn ontvangen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant vindt het onterecht dat verweerder € 1.500,- in mindering heeft gebracht op de toegekende subsidie van
€ 6.400,-. Appellant heeft voordat hij subsidie heeft aangevraagd telefonisch gesproken met medewerkers van verweerder en van de provincie Limburg met de vraag of hij van beide organisaties subsidie zou krijgen voor de warmtepomp. Beide hebben daar positief op geantwoord. Appellant weet de namen van de medewerkers die hij destijds gesproken heeft niet meer.
Daarnaast betoogt appellant dat verweerder wel kan afwijken van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit, nu dat in artikel 6, derde lid, Kaderbesluit is bepaald.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder bij het besluit tot vaststelling van de subsidie op grond van de Subsidieregeling terecht de subsidie van de provincie Limburg in mindering heeft gebracht op de subsidieverlening van maximaal € 6.400,-.
5.2 Krachtens artikel 5, eerste lid, Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling de wijze van berekenen van de subsidie of de hoogte van de subsidie bepaald. Op grond van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit wordt, indien reeds door een bestuursorgaan subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat krachtens dit besluit kan worden verstrekt. In de Subsidieregeling is in artikel 3.1.4 bepaald dat bij de toepassing van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, buiten beschouwing worden gelaten. Subsidies op grond van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 zijn in deze bepaling niet genoemd. Derhalve is in de Subsidieregeling geen gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die artikel 6, derde lid, Kaderbesluit biedt, zodat de hoofdregel van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit van toepassing is.
5.3 Gelet hierop is het totale bedrag aan subsidies dat krachtens het Kaderbesluit, in samenhang met artikel 3.1.3 van de Subsidieregeling, voor de warmtepomp kan worden verstrekt € 6.400,-. Nu appellant op grond van de Nadere subsidieregels Limburgse Energie Subsidie 2010-2012 al een subsidie van € 1.500,- voor de warmtepomp is verleend, kan verweerder appellant slechts een subsidie van € 4.900,- verstrekken.
5.4 Appellant heeft zich beroepen op het vertrouwen dat hij heeft ontleend aan gesprekken met medewerkers van respectievelijk de provincie Limburg en verweerder, waarin hem zou zijn toegezegd dat hij van beide bestuursorganen subsidie zou kunnen krijgen voor de warmtepomp en dat de subsidie van de Provincie Limburg niet in mindering zou worden gebracht op de subsidie van verweerder. Appellant heeft verklaard niet meer te weten met welke medewerker van verweerder hij heeft gesproken, noch te weten wanneer het gesprek heeft plaatsgevonden.
Het College stelt vast dat appellant niet heeft aangetoond dat hem door een daartoe bevoegde ambtenaar namens verweerder een concrete toezegging is gedaan waaraan appellant het gerechtvaardigd vertrouwen zou kunnen ontlenen dat de door hem van de provincie Limburg ontvangen subsidie niet in mindering zou worden gebracht op het subsidiebedrag op grond van de Subsidieregeling. Naar het oordeel van het College kan het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel daarom niet slagen.
5.5 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 december 2012.
w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder