5. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat Blygold een AOT-systeem op de markt heeft gebracht dat niet door het Ctgb was toegelaten of geregistreerd. Ter beoordeling staat de vraag of dit feit een overtreding van artikel 20 Wgb oplevert.
Het College stelt voorop dat de wetgever met artikel 1, derde lid, Wgb heeft beoogd apparatuur die op de plaats van toepassing – in situ – een werkzame stof genereert onder de werking van de Wgb te brengen. Dit volgt zowel uit de tekst van dit artikel als de toelichting daarop (Kamerstukken II, 2005-2006, 30474, nr. 9, p. 2 alsmede 2007-2008, 31 295, nr. 7, p. 21).
Uit de stukken komt naar voren dat door middel van een AOT-systeem in situ hydroxylradicalen worden gegenereerd. Deze in situ gegeneerde hydroxylradicalen moeten naar het oordeel van het College in dit geval als werkzame stof als bedoeld in artikel 1 van de Wgb worden aangemerkt. Zij betreffen namelijk een stof met een algemene of specifieke werking op of tegen de legionellabacterie die in (drink)water aanwezig kan zijn. Dat de in situ gegenereerde hydroxylradicalen de eigenschappen van het (drink)water niet veranderen dan wel daar iets aan toevoegen, is in dit verband niet bepalend. De definitie van het begrip werkzame stof in artikel 1 Wgb is zodanig geformuleerd dat ook stoffen die de eigenschappen van (drink)water niet veranderen en/of daarin van nature aanwezig kunnen zijn, zich kwalificeren als werkzame stof, indien deze worden gekenmerkt door een algemene of specifieke werking op of tegen schadelijke organismen.
Gezien het voorgaande moet worden geconcludeerd dat Blygold met het AOT-systeem een biocide op de markt heeft gebracht die niet door het Ctgb was toegelaten of geregistreerd. De overtreding van artikel 20 Wgb is daarmee gegeven.
5.1.1 De biocidenrichtlijn staat aan het voorgaande niet in de weg.
Uit artikel 1 van de biocidenrichtlijn volgt dat de werkingssfeer van de richtlijn is de toelating en het op de markt brengen met oog op gebruik van biociden in de lidstaten. Op grond van artikel 3, eerste lid, bepalen de lidstaten dat een biocide op hun grondgebied slechts op de markt gebracht en gebruikt mag worden, indien het overeenkomstig deze richtlijn is toegelaten. Toelating is in artikel 2, onder i, gedefinieerd als een bestuursrechtelijk besluit waarmee de bevoegde autoriteit van een lidstaat, ingevolge een door een aanvrager ingediende aanvraag, toelaat dat een biocide op haar grondgebied of een gedeelte daarvan op de markt wordt gebracht. In artikel 2, onder h, is op de markt brengen gedefinieerd als iedere levering, al dan niet tegen betaling, of daaropvolgende opslag, met uitzondering van leveringen voor opslag en daaropvolgende verzending buiten het douanegebied van de Gemeenschap of voor verwijdering.
Gezien voormelde bepalingen en het daarin neergelegde expliciete verband tussen toelating en het op de markt van biociden, stelt het College vast dat de biocidenrichtlijn een uitputtende regeling bevat voor biociden die op de markt worden gebracht. Aangezien Blygold in het onderhavige geval geen biocide, maar apparatuur waarmee (in situ) een biocide kan worden geproduceerd op de markt heeft gebracht, is de biocidenrichtlijn daarop niet van toepassing.
5.1.3 Het vooroverwogene leidt het College tot de slotsom dat de rechtbank ten onrechte tot vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het primaire boetebesluit is overgegaan. Het hoger beroep van de Minister is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
5.2 Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het College hieronder het betoog van Blygold in beroep beoordelen dat de Minister niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 20 Wgb.
5.2.1 Blygold heeft in beroep – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de Minister de belangen onvoldoende heeft afgewogen. Ten tijde van de oplegging van de boete was volgens Blygold geen sprake van een gevaar voor de volksgezondheid. Zij heeft erop gewezen dat de apparatuur door KIWA was getoetst en akkoord bevonden voor een productintroductie begin 2006. Er hebben zich sindsdien volgens Blygold geen voorvallen voorgedaan en de Minister had kunnen weten dat de AOT-apparatuur in diverse andere landen was toegelaten voor gebruik in drinkwaterinstallaties. Daarnaast was bij Blygold het vertrouwen gewekt dat de AOT-apparatuur zonder enig probleem in Nederland kon worden verhandeld. UV-licht werd in 2006 en 2007 voor de bestrijding van de legionellabacterie gepropageerd. Pas in oktober 2007 werden nieuwe eisen gesteld, zonder overgangsregeling of rekening te houden met de gevestigde belangen van marktpartijen. Volgens Blygold heeft de Minister het op 23 februari 2009 bekend gemaakte gedifferentieerd handhavingsbeleid (Kamerstukken II, 2008-2009, 27 858, nr. 75) ten onrechte op 20 maart 2009 (Stcrt. 2009, nr. 55) gewijzigd in die zin dat dit gedoogbeleid niet langer op AOT-apparatuur in drinkwaterinstallaties betrekking heeft.
5.2.2 De Minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij aan Blygold in redelijkheid een boete heeft kunnen opleggen ter hoogte van het standaard boetebedrag dat is opgenomen in de Regeling. Volgens de Minister is altijd consequent opgetreden tegen AOT-apparatuur. Volgens hem diende voor een AOT-systeem ook onder de Bestrijdingsmiddelenwet een toelating te worden verkregen, alvorens dit op de markt kon worden gebracht. Er heeft geen onverhoedse verandering van regelgeving plaatsgevonden. Dat niet eerder handhavend is optreden, komt doordat de VROM-inspectie niet op de hoogte was van het feit dat Blygold het AOT-systeem vanaf 2006 in Nederland verhandelde. Het is volgens de Minister niet aan Blygold, maar aan het Ctgb om de risico’s van het AOT-systeem voor de volksgezondheid of milieu te wegen. Het is niet toegestaan om stoffen toe te voegen aan het drinkwater waarvan de effecten op de volksgezondheid niet bekend zijn.
5.2.3 Naar het oordeel van het College heeft de Minister bij zijn beslissing een boete op te leggen in redelijkheid doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de omstandigheid dat het AOT-systeem effecten op de volksgezondheid zou kunnen hebben. Aan het Ctgb is voorbehouden om te beoordelen of het AOT-systeem geen onaanvaardbare effecten heeft op de gezondheid van mens of dier dan wel op het milieu, vanaf het moment dat een toelatingsprocedure wordt gestart. Nu ten tijde van de overtreding geen toelating van het Ctgb voor het AOT-systeem was verkregen en geen toelatingsprocedure was gestart, was onduidelijk of het AOT-systeem dergelijke onaanvaardbare effecten zou kunnen hebben. Dat Blygold al vanaf 2006 AOT-apparatuur in Nederland verhandelde en dat deze in andere landen was toegelaten, maakt deze situatie niet anders. Dit geldt evenzeer voor de omstandigheid dat de Minister niet eerder handhavend heeft opgetreden. In dat verband neemt het College mede in aanmerking dat Blygold niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Minister al voor de controle in januari 2009 op de hoogte was van haar handelsactiviteiten.
Het College kan Blygold niet volgen in haar betoog dat de Minister het vertrouwen zou hebben gewekt dat het AOT-systeem zonder toelating van het Ctgb op de markt zou kunnen worden gebracht. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft de Voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 1 februari 2008 (Kamerstukken II, 2007-2008, 26 442, nr. 36) het volgende bericht: