1. Het procesverloop
Met het besluit van 21 juni 2012 heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het besluit van 4 mei 2011 ongegrond verklaard. Bij dit besluit heeft verweerder in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) de aan appellante te betalen bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 verlaagd met een bedrag van € 11.327,38.
Appellante heeft tegen het besluit van 21 juni 2012 bij het College beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben de stukken en een verweerschrift overgelegd.
Op 23 november 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Het geschil spitst zich toe op perceel 11. Dit perceel heeft verweerder niet in aanmerking genomen voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2011 van appellante omdat dit perceel eveneens door een andere landbouwer is geclaimd. Om die reden heeft verweerder de aan appellante uit te betalen bedrijfstoeslag 2011 verlaagd.
Niet in geschil is dat appellante op 15 mei 2011 perceel 11 niet in gebruik had. Appellante heeft wel voor 2011 steun voor dat perceel aangevraagd en daarmee staat vast dat zij een fout heeft gemaakt in de steunaanvraag. Artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bevat een inkeerregeling die het mogelijk maakt om een dergelijke fout te hertstellen. Deze gelegenheid vervalt echter nadat verweerder de landbouwer heeft ingelicht over de door hem geconstateerde fout. Tijdens een telefoongesprek op 22 juni 2011 heeft verweerder appellante in kennis gesteld van het feit dat perceel 11 dubbel was geclaimd. In bezwaar heeft appellante verzocht de aanvraag in die zin te mogen wijzigen dat perceel 11 wordt ingetrokken. Gelet op hetgeen de inkeerregeling hieromtrent bepaalt is dit verzoek te laat gedaan.
Appellante heeft nog aangevoerd dat verweerder niet (rechtstreeks) met haar, maar met haar adviseur contact had moeten opnemen aangezien de steunaanvraag door die adviseur namens appellante is ingediend. In zoverre appellante daarmee bedoelt dat de mogelijkheid om een fout te herstellen op grond van de inkeerregeling niet vervalt voordat haar adviseur die namens haar de aanvraag heeft ingediend, op de hoogte is gesteld van de gemaakte fout, slaagt deze beroepsgrond niet aangezien artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 deze eis niet stelt.
Appellante heeft verder aangevoerd dat verweerder op het moment dat hem de dubbelclaim op een perceel zichtbaar wordt niet op de hoogte is van de achterliggende motieven om voor het perceel steun aan te vragen en beroept zich er daarmee op dat haar opgave van perceel 11 een kennelijke fout was. Van een kennelijke fout is alleen sprake als verweerder bij een summier onderzoek van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen appellante beoogde aan te vragen. Daarvan is geen sprake reeds omdat verweerder niet (enkel) aan de hand van de steunaanvraag weet heeft dat ook een andere landbouwer voor het door appellante opgegeven perceel steun heeft aangevraagd.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat de hoogte van de korting voor haar onevenredig nadelige gevolgen heeft. Op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 is verweerder gehouden een korting toe te passen van tweemaal het verschil in opgegeven en geconstateerde oppervlakte en verweerder heeft dienovereenkomstig gehandeld. Deze bepaling laat geen ruimte voor een belangenafweging en verweerder kan bij zijn beslissing dus aan de nadelige gevolgen van die korting geen betekenis toekennen.
Tot slot heeft appellante andermaal naar voren gebracht dat geen sprake is van opzet. Ook dat baat appellante niet. Partijen zijn het erover eens dat geen sprake is van opzet, maar het al dan niet bestaan van opzet speelt geen rol bij de korting.
2.2 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.