ECLI:NL:CBB:2012:BY5588

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/284
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten bestuursdwang wegens inbeslagname van 26 honden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 november 2012 uitspraak gedaan over de kosten van bestuursdwang die aan appellante, A, te B, in rekening zijn gebracht na de inbeslagname van 26 honden. De inbeslagname vond plaats op 16 december 2010, nadat appellante niet had voldaan aan een last onder bestuursdwang die haar was opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De kosten van de bestuursdwang werden aanvankelijk vastgesteld op € 17.745,86, maar na bezwaar van appellante werden deze verlaagd met € 1.076,32. Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin de kosten opnieuw werden vastgesteld.

Tijdens de zitting op 5 september 2012 heeft appellante, bijgestaan door haar gemachtigde mr. G.J.A. van Dijk, haar bezwaren toegelicht. Appellante betwistte de rechtmatigheid van de in rekening gebrachte kosten en stelde dat verweerder niet voldoende inzicht had gegeven in de noodzakelijkheid van deze kosten. Het College heeft de argumenten van appellante beoordeeld en vastgesteld dat verweerder in het bestreden besluit voldoende had onderbouwd dat de kosten, die bestonden uit transport-, opvang- en dierenartskosten, noodzakelijk en redelijk waren. Appellante heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de kosten onterecht of onredelijk hoog waren.

Het College heeft geconcludeerd dat de kosten die in rekening zijn gebracht voor de inbeslagname van de honden niet onredelijk zijn en dat het beroep van appellante ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de overheid om bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan op de overtreder te verhalen, mits deze kosten redelijk zijn.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/284 22 november 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellante,
gemachtigde: mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: drs. J.J.M. Schipper, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2011 heeft verweerder kosten inzake het toepassen van bestuursdwang bij appellante in rekening gebracht.
Bij besluit van 20 januari 2012 heeft verweerder het tegen dit besluit gericht bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de kosten lager vastgesteld.
Bij brief van 28 februari 2012, bij het College binnengekomen op 29 februari 2012, heeft appellante beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit).
Bij brieven van 2 en 13 maart 2012 heeft appellante de gronden van het beroep aangevuld.
Bij brief van 16 april 2012 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 18 mei 2012 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 5 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Namens appellante zijn verschenen C en D, bijgestaan door mr. Van Dijk voornoemd. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, drs. Schipper voornoemd.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij een besluit van 30 november 2010, verzonden 3 december 2010, is appellante een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtredingen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren en het Honden- en kattenbesluit 1999. Haar is gelast om vóór 14 december 2010 een aantal maatregelen uit te voeren. Het tegen dit besluit gerichte bezwaar heeft verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Aangezien daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend, staat de rechtmatigheid van het besluit van 30 november 2010 in rechte vast.
Tijdens hercontroles op 14 en 16 december 2010 heeft verweerder geconstateerd dat de maatregelen onvoldoende zijn uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan zijn op 16 december 2010 in totaal 26 honden (24 eigen honden en 2 pensionhonden) in beslag genomen.
Bij het besluit van 16 augustus 2011 heeft verweerder de kosten inzake het toepassen van bestuursdwang ter hoogte van in totaal € 17.745,86 bij appellante in rekening gebracht.
Bij het bestreden besluit zijn de kosten met € 1.076,32 lager vastgesteld. Verweerder heeft daartoe overwogen dat voor de 2 pensionhonden ten onrechte startbedragen van € 142,80 in rekening zijn gebracht bij appellante, aangezien de kosten voor die honden (inclusief de startkosten) reeds door de eigenaar zijn voldaan. Deze honden hebben op 14 januari 2012 de opvang verlaten. Dit betekent dat eveneens een te hoog bedrag aan dagvergoedingen (€ 380,80 over december 2010 en € 333,20 over januari 2011) en transportkosten (€ 37,50 en € 39,22) in rekening zijn gebracht. In totaal het bedrag van
€ 1.076,32.
2.2 Appellante voert in beroep aan dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van noodzakelijke kosten en dat ook niet duidelijk is hoe de diverse kostenposten tot stand zijn gekomen. De door verweerder uitgevoerde (medische) behandelingen waren niet noodzakelijk, maar zijn automatisch uitgevoerd. Appellante ziet zich met hoge kosten geconfronteerd, terwijl daar geen aanleiding voor was. Daarnaast is appellante van mening dat de hoogte van de nota niet correct en onnodig hoog is. Zo is voor het euthanaseren van twee honden € 315,- in rekening gebracht, terwijl in een eerdere brief de kosten hiervan op € 222,75 gesteld waren, en voor een echo € 159,- terwijl de eigen dierenarts daarvoor € 60,- in rekening brengt.
2.3 In geschil zijn de in rekening gebrachte kosten inzake het toepassen van bestuursdwang op 16 december 2010 door het in beslag nemen van 24 honden. Appellante betwist in beroep niet de rechtmatigheid van die inbeslagname.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat op grond van artikel 5:25, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht de toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. Het College is van oordeel dat in dit geval niet is gebleken dat de kosten, die in verband met de inbeslagname van de 24 honden zijn gemaakt, redelijkerwijs niet bij appellante in rekening mochten worden gebracht. Daartoe overweegt het College als volgt.
Verweerder heeft in het bestreden besluit, en in de aanvulling daarop in het verweerschrift, uitgebreid uiteengezet dat en waarom de hier in rekening gebrachte kosten – bestaande uit transport-, opvang- en dierenartskosten – noodzakelijk en redelijk zijn. Appellante heeft in beroep onvoldoende duidelijk gemaakt welk aspect van de kosten volgens haar nog steeds onvoldoende inzichtelijk is. Voorts heeft appellante onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitgevoerde diergeneeskundige behandelingen (waaronder een echo en het euthanaseren van 2 honden) niet noodzakelijk waren. Haar van verweerder afwijkende stelling heeft zij niet onderbouwd. Het College stelt verder vast dat verweerder voor het euthanaseren van 2 honden in totaal een bedrag van € 222,75 in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft ter zitting van het College nog toegelicht dat het in het bestreden besluit genoemde bedrag van € 315,- een kennelijke verschrijving betreft. Ten aanzien van het standpunt van appellant, dat haar eigen dierenarts € 60,- voor een echo in rekening brengt, overweegt het College dat uit de enkele omstandigheid dat elders een goedkopere behandeling mogelijk is niet volgt dat het bedrag dat door verweerder voor deze behandeling in rekening is gebracht onredelijk is. Het College is onder verwijzing naar de uitspraak van 20 september 2012 (zie www.rechtspraak.nl, LJN: BY0426) tot slot van oordeel dat het (totaal)bedrag aan start- en opvangkosten in dit geval ook niet onredelijk hoog uitvalt.
2.4 Gelet op het voorgaande komt het College tot de slotsom dat het beroep van appellante niet slaagt en derhalve ongegrond moet worden verklaard.
2.5 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 november 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. P.H. Broier