5.3.2 Anders dan KLM en BARIN is het College van oordeel dat de rechtbank geen te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip luchtvaartactiviteiten. De uitleg van de rechtbank van dat begrip sluit aan bij de uitspraak van 26 mei 2009. Het betoog van KLM en BARIN komt erop neer dat artikel 2, eerste lid, van het Besluit wordt aangevuld met niet in de tekst te lezen materiële toepassingsvoorwaarden. De op zich duidelijke tekst van deze bepaling staat daaraan naar het oordeel van het College in de weg.
5.3.3 Evenmin volgt het College Schiphol waar zij stelt dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan het begrip luchtvaartactiviteit. In dit geschil is voor de kwalificatie als luchtvaartactiviteit doorslaggevend of de activiteit van Schiphol ten dienste staat van het opstijgen en landen van luchtvaartuigen dan wel de afhandeling van passagiers van luchtvaartuigen en hun bagage in verband met het opstijgen en landen van luchtvaartuigen.
5.4.1 Met de rechtbank is het College van oordeel dat de geluidwerende maatregelen langs de Polderbaan niet als luchtvaartactiviteit kunnen worden aangemerkt. Het komt er in dit verband op aan of de geluidwerende maatregelen ten dienste staan van het landen en opstijgen van luchtvaartuigen op de Polderbaan.
5.4.2 Of een voorziening ten dienste staat van het landen en opstijgen van luchtvaartuigen hangt af van de concrete situatie, waaronder de aard van de getroffen voorziening. Naarmate het verband tussen de getroffen of voorgenomen voorziening en het daarmee gediende doel, hier het opstijgen en landen van vliegtuigen, verder verwijderd is, zal de de luchthavenexploitant indringender moeten toelichten waarom die voorziening (toch) tot de luchtvaartactiviteiten moet worden gerekend waarvan de wet de omslag van de kosten over de gebruikers toelaat. Van sommige voorzieningen zal vrij eenvoudig zijn in te zien dat zij als faciliteit voor het stijgen en landen onmisbaar zijn. Dan zal het meestal gaan om die voorzieningen die het opstijgen en landen van vliegtuigen direct faciliteren. Zo zal nauwelijks voor betwisting vatbaar zijn dat de aanleg van de start- en landingsbaan zelf een luchtvaartactiviteit betreft. Tot op zekere hoogte geldt dat ook voor de inrichting van die baan, de getroffen veiligheidsvoorzieningen en de instandhouding ervan. Van de voorzieningen, die voor het starten- en landen onmisbaar zijn en de voorzieningen, die rechtstreeks leiden tot de uitbreiding van de start- en landingscapaciteit, zal die onmisbaarheid dan wel het capaciteitsverhogende effect als regel volstaan als toelichting waarom sprake is van een luchtvaartactiviteit.
5.4.3 Dat lijkt anders te liggen voor de geluidwerende voorziening waarover partijen hun discussie voeren. Schiphol stelt dat zij die maatregelen heeft getroffen om goodwill te kweken bij haar omgeving (in het bijzonder de omwonenden) en om het risico te verminderen dat de overheid haar verplicht tot (verdergaande) geluidwerende maatregelen. Het gaat dus om een vrijwillige strategische keuze, waarmee Schiphol de kans wil vergroten dat haar in de toekomst verdere capaciteitsuitbreiding zal worden toegestaan zonder dat concreet zicht bestaat dat (en zo ja, in hoeverre) het beoogde effect van de getroffen voorziening ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Het is, mede gelet op de in artikel 8.25e eerste lid, Wet luchtvaart van de luchthavenexploitant verlangde toelichting op de aangeboden diensten, in dit geval aan Schiphol om – tegenover de gemotiveerde stelling van KLM en BARIN dat de geluidwerende maatregelen voor het landen en opstijgen op de Polderbaan niet van nut zijn – aannemelijk te maken dat de voorziene geluidwerende maatregelen (toch) ten dienste staan van het opstijgen en landen van luchtvaartuigen op de Polderbaan. Daartoe is de door haar gegeven toelichting naar het oordeel van het College niet toereikend. Denkbaar is dat het bij een landingsbaan in een moderne, drukbevolkte omgeving gangbaar is dat een aantal geluiddempende voorzieningen getroffen wordt, bijvoorbeeld in de vorm van keuze van bepaalde materialen, over de noodzaak waarvan in de luchtvaartwereld een zekere consensus zou bestaan. Tegen verwerking van de daarmee gemoeide kosten in de tarieven valt weinig in te brengen. Schiphol heeft echter niet duidelijk gemaakt dat daarvan in dit geval sprake zou zijn. Het College kan de voorziene geluidwerende maatregelen derhalve niet als luchtvaartactiviteit aanmerken.
5.5.1 De bagageafhandeling vormt onderdeel van grondafhandelingsdiensten. Artikel 6, eerste lid, van Richtlijn 96/67/EG van de Raad van 15 oktober 1996 betreffende de toegang tot de grondafhandelingsmarkt op de luchthavens (...) verzekert de vrije toegang tot die markt voor verleners van die diensten. De Richtlijn staat toe om aan de luchthavenbeheerder het beheer voor te behouden van de gecentraliseerde infrastructuurvoorzieningen die bestemd zijn voor het verlenen van grondafhandelingsdiensten en die wegens hun complexiteit, kosten of gevolgen voor het milieu niet kunnen worden verdeeld of opgesplitst, zoals de systemen voor het sorteren van bagage. Van die mogelijkheid is gebruik gemaakt voor de op de luchthaven Schiphol voor de bagageafhandeling aangelegde infrastructuur en de daaraan verbonden kosten, inclusief die voor het beheer. Dat Schiphol deze kosten in haar tarieven verwerkt heeft, is bij KLM en BARIN niet op bezwaar gestuit.
5.5.2 De overige bagageafhandeling is in handen van enkele afhandelingsbedrijven, die hun diensten rechtstreeks bij de luchtvaartmaatschappij in rekening brengen. Om de eerlijke concurrentie te waarborgen, verplicht de Richtlijn de luchthavens die zelf afhandelingsdiensten aanbieden tot een boekhoudkundige scheiding van hun beheersactiviteiten en de regulering van infrastructuren enerzijds, en de levering van afhandelingsdiensten anderzijds. In overeenstemming met Richtlijn 96/67/EG is de bagageafhandeling dus niet (uitsluitend) voorbehouden aan Schiphol en neemt Schiphol in dit opzicht geen monopoliepositie in. De opsomming van luchtvaartactiviteiten in artikel 2, eerste lid, van het Besluit is gebaseerd op de gedachte dat de desbetreffende faciliteiten - die noodzakelijk zijn voor gebruikers - niet door andere aanbieders dan Schiphol op economische voorwaarden aangeboden kunnen worden (Staatsblad 2006, nr. 333, p. 26). Nu dit voor bagageafhandeling niet aan de orde is, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de activiteiten van het Schiphol College in het kader van de werving en opleiding van personeel voor de bagageafhandeling geen activiteiten zijn die vallen onder artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit genoemde categorie van luchtvaartactiviteiten.
5.6.1 Artikel 8.25d, negende lid, Wet luchtvaart beoogt te voorkomen dat achteraf de tarieven niet kostengeoriënteerd blijken te zijn (Kamerstukken 28074, nr. 9, blz 12). De toelichting bij het Besluit gaat ervan uit dat verrekening slechts in een beperkt aantal gevallen is toegestaan; de luchthavenexploitant mag tegenvallers en inefficiencies als regel niet verrekenen, tegelijk mag hij een hogere efficiencywinst en eventuele meevallers behouden. Eén van de in de toelichting bij het Besluit gegeven voorbeelden waarin verrekening niettemin is toegestaan betreft activiteiten opgelegd door de overheid. Schiphol beroept zich op die uitzondering voor de verrekening van de accountantskosten. Zij zou namelijk hebben voldaan aan een door NMa opgelegde verplichting om het betreffende accountantsrapport op te stellen.
5.6.2 Naar het oordeel van het College slaagt dit betoog van Schiphol niet, nu geen wettelijke bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan NMa Schiphol kon verplichten tot het (laten) verrichten van het desbetreffende accountantsonderzoek, dat – naar tussen partijen niet in geschil is – de op Schiphol krachtens of bij de Wet luchtvaart rustende medewerkings- en informatieplicht overtreft.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
5.8 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.