ECLI:NL:CBB:2012:BY2323

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/787
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige afwijzing subsidieaanvraag duurzame warmte door College van Beroep voor het bedrijfsleven

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin zijn subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie werd afgewezen. De aanvraag betrof een warmtepomp voor een woning, waarvoor appellant subsidie had aangevraagd na de deadline van 17 februari 2011. De Minister verklaarde de bezwaren van appellant ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 4 oktober 2011, na een besluit van de Minister op 22 september 2011. De Minister had eerder, op 18 juli 2011, de subsidieaanvraag afgewezen. Appellant had de warmtepomp aangeschaft en de aanvraag ingediend na de gestelde deadline, wat de reden was voor de afwijzing. Het College heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de voorwaarde van de deadline in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en daarom onverbindend is.

Het College heeft geoordeeld dat de afwijzing van de subsidieaanvraag onterecht was, omdat de aanvraag niet op de juiste wijze was beoordeeld. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen om binnen dertien weken opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen. Tevens is bepaald dat de Minister het griffierecht van appellant dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 oktober 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(eerste enkelvoudige kamer)
AWB 11/787 25 oktober 2012
27308 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 3 oktober 2011, bij het College binnengekomen op 4 oktober 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 september 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 juli 2011 waarbij verweerder de subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie (hierna: Subsidieregeling) heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij brief van 24 oktober 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 13 november 2011 heeft appellant een reactie op het verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 december 2011 heeft verweerder een conclusie van dupliek ingediend.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Voor een beschrijving van het wettelijk kader verwijst het College naar rubriek 2.1 van de uitspraak van het College van 27 september 2012 ((AWB 11/736, www.rechtspraak.nl, LJN BX8763).
2.2 Op grond van de stukken zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 23 september 2010 heeft appellant de offerte voor de aanschaf en plaatsing van een warmtepomp ontvangen.
- Op 23 november 2010 heeft appellant de factuur voor de levering en plaatsing van de warmtepomp ontvangen, welke factuur hij eind november 2010 heeft betaald.
- Met een aanvraagformulier, ondertekend op 21 februari 2011 en door verweerder ontvangen op 22 februari 2011, heeft appellant subsidie op grond van de Subsidieregeling aangevraagd voor een warmtepomp voor een afzonderlijke woning. De aangevraagde subsidie bedraagt € 5.950,--.
- Bij besluit van 18 juli 2011 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant afgewezen omdat hij zijn subsidieaanvraag na 17 februari 2011 heeft ingediend.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 23 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarbij hij het bezwaar tegen het besluit om de subsidieaanvraag van appellant af te wijzen, kennelijk ongegrond heeft verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
3.2 Appellant heeft vóór 17 februari 2011 een warmtepomp aangeschaft en hiervoor na 17 februari 2011 subsidie aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant, in strijd met artikel II van de Wijzigingsregeling, de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend. Ter beoordeling staat of verweerder de subsidieaanvraag van appellant terecht heeft afgewezen omdat appellant deze aanvraag na 17 februari 2011 heeft ingediend. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
3.3 Bij eerdergenoemde uitspraak van 27 september 2012 heeft het College geoordeeld dat de bijkomende voorwaarde vervat in artikel II van de Wijzigingsregeling, inhoudende dat de aanvraag uiterlijk 17 februari 2011 moet zijn ingediend, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onverbindend moet worden geacht.
3.4 Nu de aanvraag van appellant is afgewezen omdat hij de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend, is het beroep kennelijk gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Omdat verweerder de aanvraag nog niet inhoudelijk aan de hand van de overige voorwaarden van de Subsidieregeling heeft beoordeeld, zal verweerder worden opgedragen opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen, dit binnen de hieraan te stellen termijn van dertien weken na deze uitspraak.
3.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen dertien weken na deze uitspraak met inachtneming daarvan opnieuw op de bezwaren te
beslissen;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- (zegge:
honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2012.
w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College door middel van een ondertekend verzetschrift.