ECLI:NL:CBB:2012:BY2233

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWb 11/934
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijd met gelijkheidsbeginsel in subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij zijn subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie werd afgewezen. De aanvraag betrof een warmtepomp voor een bestaande woning, waarvoor appellant een subsidie van € 5.150,-- had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat deze na de deadline van 17 februari 2011 was ingediend. Appellant had de warmtepomp echter vóór deze datum aangeschaft en de aanvraag was pas na de deadline ingediend.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 27 september 2012 (AWB 11/736) geoordeeld dat de voorwaarde in de Wijzigingsregeling, die stelde dat aanvragen uiterlijk op 17 februari 2011 moesten zijn ingediend, in strijd was met het gelijkheidsbeginsel en daarom onverbindend. Dit leidde tot de conclusie dat de afwijzing van de subsidieaanvraag van appellant niet terecht was.

Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Minister opgedragen om binnen dertien weken opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen. Tevens werd bepaald dat de Minister het door appellant betaalde griffierecht van € 152,- dient te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 oktober 2012, waarbij mr. E. Dijt als rechter en mr. F.E. Mulder als griffier optraden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(eerste enkelvoudige kamer)
AWB 11/934 25 oktober 2012
27308 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling duurzame warmte voor bestaande woningen
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 31 oktober 2011, bij het College binnengekomen op 2 november 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 september 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen het besluit van 18 juli 2011 waarbij verweerder de subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie (hierna: Subsidieregeling) heeft afgewezen, kennelijk ongegrond verklaard.
Bij brief van 29 november 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Voor een beschrijving van het wettelijk kader verwijst het College naar rubriek 2.1 van de uitspraak van het College van 27 september 2012 (AWB 11/736, www.rechtspraak.nl, LJN BX8763).
2.2 Op grond van de stukken zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 30 december 2010 heeft appellant de factuur ontvangen voor de aanschaf en installatie van een warmtepomp, welke factuur op 4 januari 2011 door appellant is betaald.
- Met een aanvraagformulier, ondertekend op 31 december 2010 en door verweerder ontvangen op 25 februari 2011, heeft appellant subsidie op grond van de Subsidieregeling aangevraagd voor een warmtepomp voor een afzonderlijke woning. De aangevraagde subsidie bedraagt € 5.150,--.
- Bij besluit van 18 juli 2011 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellant afgewezen omdat hij zijn subsidieaanvraag na 17 februari 2011 heeft ingediend.
- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 augustus 2011 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarbij hij het bezwaar tegen het besluit om de subsidieaanvraag van appellant af te wijzen, ongegrond heeft verklaard.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, heeft het College de bevoegdheid om, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek te sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk gegrond is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en overweegt daartoe als volgt.
3.2 Appellant heeft vóór 17 februari 2011 een warmtepomp aangeschaft en hiervoor na 17 februari 2011 subsidie aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant, in strijd met artikel II van de Wijzigingsregeling, de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend. Ter beoordeling staat of verweerder de subsidieaanvraag van appellant terecht heeft afgewezen omdat appellant deze aanvraag na 17 februari 2011 heeft ingediend. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
3.3 Bij eerdergenoemde uitspraak van 27 september 2012 heeft het College geoordeeld dat de bijkomende voorwaarde vervat in artikel II van de Wijzigingsregeling, inhoudende dat de aanvraag uiterlijk 17 februari 2011 moet zijn ingediend, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onverbindend moet worden geacht.
3.4 Nu de aanvraag van appellant is afgewezen omdat hij de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend, is het beroep kennelijk gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. Omdat verweerder de aanvraag nog niet inhoudelijk aan de hand van de overige voorwaarden van de Subsidieregeling heeft beoordeeld, zal verweerder worden opgedragen opnieuw op de bezwaren van appellant te beslissen, dit binnen de hieraan te stellen termijn van dertien weken na deze uitspraak.
3.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen dertien weken na deze uitspraak met inachtneming daarvan opnieuw op de bezwaren te
beslissen;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- (zegge:
honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2012.
w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College door middel van een ondertekend verzetschrift.