ECLI:NL:CBB:2012:BY0551

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/44
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten en bewijsvoering

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de aanvraag van appellanten A en B, te C, voor de vaststelling van toeslagrechten. De appellanten hebben in 2006 een aanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft deze aanvraag niet erkend. Bij besluit van 5 augustus 2009 werd aan appellanten meegedeeld dat zij over 35,46 toeslagrechten beschikten, maar dit werd later door de Staatssecretaris als ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelden dat hun aanvraag wel degelijk tijdig was ingediend.

Het College heeft de zaak op 10 juli 2012 behandeld. De appellanten voerden aan dat zij in mei 2006 navraag hadden gedaan over hun aanvraag, maar de Staatssecretaris ontkende dat er een aanvraag was ontvangen. Het College oordeelde dat het risico van het niet ontvangen van een aanvraag voor rekening van de verzender komt. Aangezien appellanten hun aanvraag niet aangetekend hadden verzonden, moesten zij bewijzen dat zij tijdig een aanvraag hadden ingediend.

Het College concludeerde dat appellanten hierin niet geslaagd waren. De door hen overgelegde verklaringen waren onvoldoende gedetailleerd om als bewijs te dienen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. J. van Santvoort als griffier, en vond plaats in het openbaar op 10 juli 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(zesde enkelvoudige kamer)
AWB 10/44 10 juli 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2009 heeft verweerder in een Overzicht geregistreerde toeslagrechten (hierna: het overzicht) aan appellanten meegedeeld dat zij per 15 mei 2009 over 35,46 toeslagrechten beschikken met een totale waarde van
€ 9.930,57.
Bij besluit van 30 november 2009 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard. Op 30 juni 2010 heeft verweerder het besluit van 30 november 2009 heroverwogen en het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Tegen het besluit van 30 november 2009 hebben appellanten bij brief van 10 januari 2010, bij het College ingekomen op 11 januari 2010, beroep ingesteld. Bij brief van 30 maart 2010 hebben appellanten de gronden van hun beroep aangevuld. Op 12 oktober 2010 hebben appellanten de gronden van hun beroep nogmaals aangevuld.
Bij brief van 19 november 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Op 27 juni 2012 is het onderzoek ter zitting aangevangen. Op verzoek van appellanten is het onderzoek geschorst en voortgezet op 3 juli 2012. Namens appellanten is A verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Verweerder heeft bij het besluit van 30 november 2009 als volgt overwogen. Uit onderzoek is gebleken dat Fortis ASR Levensverzekeringen N.V. 35,46 toeslagrechten met 35,46 hectare aan appellanten wilde overdragen. Deze overdracht is correct verwerkt en appellanten hebben hier inhoudelijk geen bezwaren tegen aangevoerd.
2.3 Appellanten komen hiertegen op met de stelling dat het overzicht niet volledig is. Appellanten hebben op 4 mei 2006 toeslagrechten aangevraagd. Appellanten voeren aan dat zij – volgend op hun aanvraag van 4 mei 2006 – in juni 2006 bij verweerder hebben nagevraagd of hun aanvraag was ontvangen. Verweerder gaf destijds aan dat er nog veel aanvragen verwerkt moesten worden en dat de aanvraag van appellanten nog niet behandeld was. In september 2006 berichtte verweerder desgevraagd dat van appellanten geen aanvraag toeslagrechten was ontvangen. Omdat de termijn voor het aanvragen van toeslagrechten was verstreken konden appellanten geen nieuwe aanvraag meer indienen. Appellanten betogen voorts dat in het kader van de zogenoemde “cross-compliance” in mei 2008 een controle heeft plaatsgevonden bij appellanten. Een dergelijke controle is enkel mogelijk indien er sprake is van toeslagrechten.
2.4.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of appellanten op 4 mei 2006 een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten hebben ingediend. Ter beoordeling van het College staat of verweerder om die reden bij besluit van 30 november 2009 het bezwaar van appellanten terecht ongegrond heeft verklaard. De brief van 30 juni 2010 is enkel een herhaling van het besluit van 30 november 2009 en is daarmee niet op enig rechtsgevolg is gericht, zodat het niet als besluit in de zin van 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is aan te merken.
2.4.2 Uit de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in het arrest van 11 november 2004 in de zaak Maatschap Toeters en Verberk (C-170/03,
Jur. 2004, blz. I-10945, punt 42-45) moet worden afgeleid dat een premieaanvraag voor landbouwsubsidies pas als tijdig ingediend kan worden beschouwd als deze vóór afloop van de termijn door het bevoegd gezag van de lidstaat is ontvangen. Een aanvraag voor de vaststelling van toeslagrechten kon tot uiterlijk 15 mei 2006 worden ingediend. Vanaf die datum gold een kortingsperiode tot en met 9 juni 2006. Aanvragen die na 9 juni 2006 zijn ontvangen zijn te laat.
2.4.3 Verweerder ontkent dat hij in mei 2006 een aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten van appellant heeft ontvangen. Volgens vaste jurisprudentie komt het risico dat een per gewone post verzonden poststuk de ontvanger niet bereikt voor rekening en risico van de verzender. Appellanten hebben hun aanvraag niet aangetekend verzonden. Appellanten dienen daarom aannemelijk te maken dat zij tijdig – dat wil zeggen vóór 16 mei 2006, dan wel uiterlijk op 9 juni 2006 (de laatste dag van de kortingstermijn) – hun aanvraag tot vaststelling van toeslagrechten hebben ingediend.
2.4.4 Naar het oordeel van het College zijn appellanten in dat bewijs niet geslaagd. De door appellant overgelegde verklaringen van zijn moeder en accountant zijn ontoereikend als bewijs, reeds, omdat zij daarvoor onvoldoende gedetailleerd zijn.
2.5 Het is niet komen vast te staan dat appellanten tijdig een aanvraag indienden en daarom hebben verweerders het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
2.6 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. J. van Santvoort als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2012.
w.g. R.C. Stam w.g. J. van Santvoort