5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat of verweerder de subsidieaanvraag van appellant terecht heeft afgewezen omdat appellant deze aanvraag na 17 februari 2011 heeft ingediend. Het College overweegt hieromtrent het volgende.
5.2 Ingevolge artikel II van de Wijzigingsregeling is de regeling alleen van toepassing op aanvragen die uiterlijk 17 februari 2011 zijn ingediend en waarbij de aanvrager uiterlijk op die datum een technische voorziening heeft aangeschaft waarmee hij een duurzame warmtemaatregel, bedoeld in artikel 3.1.1 van de Subsidieregeling, uitvoert.
Appellant heeft op 28 februari 2011 een zonneboiler aangeschaft en hiervoor op 13 april 2011 subsidie aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant, in strijd met artikel II van de Wijzigingsregeling, de subsidieaanvraag niet uiterlijk 17 februari 2011 heeft ingediend. Het College stelt vast dat deze afwijzing conform de Wijzigingsregeling is.
5.3 Volgens vaste jurisprudentie kan aan een algemeen verbindend voorschrift slechts verbindende kracht worden ontzegd indien de door de betrokken regelgever gemaakte keuzen strijdig moeten worden geacht met een hogere algemeen verbindende regeling, dan wel indien met inachtneming van de beoordelingsvrijheid van de regelgever, en derhalve terughoudend toetsend, geoordeeld moet worden dat het voorschrift een toetsing aan algemene rechtsbeginselen niet kan doorstaan.
Verweerder heeft op grond van gewijzigde beleidsinzichten besloten om de Subsidieregeling voor 2011 niet open te stellen. Niettemin heeft verweerder de Subsidieregeling voor een specifieke groep alsnog opengesteld, omdat – zo blijkt uit de toelichting op de Wijzigingsregeling zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak en uit de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer zoals weergegeven in rubriek 2.2 van deze uitspraak – de communicatie over de subsidiemogelijkheden voor duurzame warmtemaatregelen door Agentschap NL bij potentiële investeerders de verwachting heeft kunnen wekken dat in 2011 subsidie voor het uitvoeren van een duurzame warmtemaatregel verstrekt zal worden. Deze verwachtingen wil verweerder honoreren. Verweerder heeft deze groep beperkt tot degenen die uiterlijk op 17 februari 2011 een technische voorziening voor een duurzame warmtemaatregel hebben aangeschaft, in de zin dat zij daarvoor onomkeerbare verplichtingen jegens derden zijn aangegaan. Voorts is in artikel II van de Wijzigingsregeling de voorwaarde opgenomen dat de aanvraag uiterlijk op 17 februari 2011 moet zijn ingediend. Deze laatste voorwaarde staat in deze procedure ter discussie.
5.4 Het College overweegt dat de tot 17 februari 2011 op de website van Agentschap NL gewekte verwachting, die de grondslag vormt voor het alsnog openstellen van de Subsidieregeling, gelijk is voor alle personen die uiterlijk op 17 februari 2011 een voorziening voor een duurzame warmtemaatregel hebben aangeschaft, namelijk dat de Subsidieregeling in 2011 weer zou worden opengesteld, dat voldoende budget beschikbaar zou zijn voor alle categorieën voorzieningen en dat aanvragen tot en met december 2011 konden worden ingediend. Tot en met 17 februari 2011 kon degene die een technische voorziening aanschafte er in beginsel van uitgaan dat hij – mits aan de eisen van de Subsidieregeling werd voldaan – voor subsidie in aanmerking zou komen.
Van belang is voorts dat op grond van artikel 3.1.4, tweede lid, van de Subsidieregeling ook na aanschaf en installatie van de technische voorziening subsidie kan worden aangevraagd, nu ook kosten die gemaakt zijn vóór indiening van de subsidieaanvraag voor subsidie in aanmerking komen. De aanvraagformulieren (papier en digitaal) voorzien ook in die mogelijkheid. Degene die uiterlijk op 17 februari 2011 een technische voorziening aanschafte hoefde op dat moment derhalve niet bedacht te zijn op de voorwaarde dat de aanvraag uiterlijk op 17 februari 2011 moest zijn ingediend.
Gelet hierop kan geen rechtvaardiging worden gevonden voor een ongelijke behandeling van enerzijds de personen die uiterlijk op 17 februari 2011 een technische voorziening voor een duurzame warmtemaatregel hebben aangeschaft maar de subsidieaanvraag na 17 februari 2011 hebben ingediend en anderzijds de personen die uiterlijk op die datum zowel de technische voorziening hebben aangeschaft als daarvoor subsidie hebben aangevraagd. Dat, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, de voorwaarde dat de aanvraag uiterlijk 17 februari 2011 moet zijn ingediend is opgenomen om nog zo min mogelijk geld aan de regeling te besteden, maakt dat niet anders.
Het College is dan ook van oordeel dat de bijkomende voorwaarde vervat in artikel II van de Wijzigingsregeling, inhoudende dat de aanvraag uiterlijk 17 februari 2011 moet zijn ingediend, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en onverbindend moet worden geacht.
5.5 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat, nu de aanvraag van appellant is afgewezen omdat hij de subsidieaanvraag niet uiterlijk op 17 februari 2011 heeft ingediend, het beroep gegrond is en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het College ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en overweegt daartoe als volgt.
5.6 Appellant heeft aangevoerd dat met de Wijzigingsregeling van 8 juli 2011 de Subsidieregeling met terugwerkende kracht buiten werking is gesteld. Het College overweegt dat bij de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 van 27 december 2010, het subsidieplafond voor de Subsidieregeling op nihil is vastgesteld. De Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2011 is op 1 januari 2011 in werking getreden. Van terugwerkende kracht is naar het oordeel van het College derhalve geen sprake.
5.7 Voorts heeft appellant aangevoerd dat zijn aanvraag getoetst is aan een regeling die nog niet bestond ten tijde van de indiening van zijn aanvraag. Zoals hiervoor in rubriek 5.3 van de uitspraak weergegeven, heeft verweerder, omdat de communicatie over de subsidiemogelijkheden voor duurzame warmtemaatregelen door Agentschap NL bij potentiële investeerders de verwachting heeft kunnen wekken dat in 2011 subsidie voor het uitvoeren van een duurzame warmtemaatregel verstrekt zou worden, de Subsidieregeling alsnog opengesteld voor een specifieke groep en daartoe de Wijzigingsregeling vastgesteld. Dat het gevolg daarvan is dat aanvragen getoetst worden aan een regeling die nog niet bestond ten tijde van het indienen van de aanvraag, is – gelet op het doel van de Wijzigingsregeling – naar het oordeel van het College niet onrechtmatig. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellant hierdoor niet is benadeeld. Ingevolge de ten tijde van de indiening van de aanvraag van appellant geldende regeling konden over 2011 immers in het geheel geen subsidieaanvragen op grond van de Subsidieregeling worden gehonoreerd.
5.8 Appellant heeft op 28 februari 2011 de opdracht verstrekt voor de aanschaf en plaatsing van een zonneboiler. Het College stelt vast dat de tekst op de website van Agentschap NL op 17 februari 2011 is gewijzigd en dat vanaf 17 februari tot en met 29 maart 2011 op de website van Agentschap NL stond vermeld dat het budget voor 2011 nog niet gepubliceerd is en dat na publicatie bekend zal zijn voor welke categorieën (zonneboilers, warmtepompen, lucht/water-warmtepompen en micro-wkk's) budget beschikbaar is. Naar het oordeel van het College heeft verweerder hiermee de mogelijkheid opengelaten dat niet voor alle categorieën technische voorzieningen budget beschikbaar zou worden gesteld. Verder was – in tegenstelling tot de tekst die tot en met 17 februari 2011 op de website van Agentschap NL stond – na 17 februari 2011 op de website niet meer vermeld dat na publicatie voldoende budget beschikbaar zou zijn. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat appellant aan de tekst zoals die van 17 februari 2011 tot en met 29 maart 2011 op de website van Agentschap NL stond, niet het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zijn aanvraag gehonoreerd zou worden. Nu appellant na 17 februari 2011 een technische voorziening voor een duurzame warmtemaatregel heeft aangeschaft, heeft verweerder de aanvraag van appellant terecht, zij het in het bestreden besluit op een onjuiste grond, afgewezen.
5.9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.