5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ter beoordeling staat de vraag of verweerder de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling heeft kunnen afwijzen op basis van het advies van de Adviescommissie, waarin andere aanvragen hoger zijn gerangschikt. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2 Ingevolge artikel 4:25, tweede lid, Awb wordt een subsidie geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Op grond van artikel 10h.5 van de Subsidieregeling verdeelt de minister het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen. Op grond van artikel 10h.6 van de Subsidieregeling is er een Adviescommissie die onder andere tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent de rangschikkingscriteria, bedoeld in artikel 10h.9, eerste lid, van de Subsidieregeling. Op grond van artikel 10h.8 van de Subsidieregeling bestaat de Adviescommissie uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden.
Het College stelt vast dat de Adviescommissie bestaat uit zeven leden, werkzaam in de relevante focusgebieden van de Subsidieregeling, 'creatieve sector' en 'financial logistics'. De Adviescommissie heeft conform artikel 18, zevende lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies haar werkwijze schriftelijk vastgelegd en daarbij bepaald op welke wijze de aanvragen beoordeeld worden. De Adviescommissie rangschikt de aanvragen – waarop niet afwijzend is beslist op basis van artikel 10h.8 van de Subsidieregeling – hoger naarmate een project meer voldoet aan de vier criteria die in artikel 10h.9, eerste lid, van de Subsidieregeling zijn genoemd. Voor de beoordeling van deze criteria maakt de Adviescommissie gebruik van de beoordelingscijfers 1 tot en met 10, waarbij het cijfer 1 staat voor zeer slecht en het cijfer 10 voor uitmuntend.
Het College stelt voorts vast dat de leden van de Adviescommissie de aanvragen individueel op voornoemde criteria hebben beoordeeld met gebruikmaking van de beoordelingscijfers en deze beoordeling hebben voorzien van een motivering. Vervolgens heeft de Adviescommissie de individuele beoordelingen in een bijeenkomst besproken en een definitieve rangschikking vastgesteld. Het project van appellante is in de rangorde op plaats 14 geëindigd. Het subsidieplafond van € 4.500.000 is toereikend voor de projecten die op plaats 1 tot en met 6 zijn geëindigd.
5.3 Appellante meent dat de Adviescommissie onvoldoende deskundig is. Met verweerder is het College van oordeel dat de leden van de Adviescommissie voldoende gekwalificeerd zijn om te adviseren omtrent de afwijsgronden en rangschikkingscriteria van de Subsidieregeling, nu de leden over kennis en expertise van de relevante focusgebieden uit de Subsidieregeling, 'creatieve sector' en 'financial logistics' beschikken. Gelet op het ruime toepassingsbereik van de Subsidieregeling is het naar het oordeel van het College onvermijdelijk dat de leden van de Adviescommissie elk hun eigen kennis en expertise inbrengen en niet op alle onderdelen van de focusgebieden over diepgaande deskundigheid beschikken. Deze beroepsgrond van appellante slaagt niet.
5.4 Appellante heeft voorts aangevoerd dat het advies partijdig is. Ter zitting is vast komen te staan dat de aanvraag van appellante niet aan derden is voorgelegd en dat geen gebruik is gemaakt van de expertise van concurrent Bluem. Ook overigens is het College niet gebleken van partijdigheid bij de beoordeling door de leden van de Adviescommissie. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.5 Met betrekking tot de stelling van appellante dat de Adviescommissie onvoldoende tijd heeft gehad om de aanvragen te beoordelen overweegt het College als volgt. Het College stelt vast dat de leden van de Adviescommissie alle aanvragen op de in de Subsidieregeling genoemde criteria hebben beoordeeld, voorzien van een motivering. Noch uit de beoordelingsformulieren met de scores per criterium, noch uit de motivering van de beoordeling van de afzonderlijke projecten, is het College gebleken dat de leden van de Adviescommissie de aanvragen onvoldoende zouden hebben bestudeerd. Het feit dat één van de leden van de Adviescommissie wegens tijdsgebrek heeft afgezien van de beoordeling van de aanvragen maakt dat niet anders. Ook het feit dat twee leden de aanvragen wel beoordeeld hebben maar niet aan de beraadslaging hebben deelgenomen, kan – te minder nu uit het verslag van de beraadslaging blijkt dat de overige leden van de Adviescommissie bij de beoordeling van de aanvragen extra aandacht hebben besteed aan de beoordelingen van de twee afwezige leden – niet tot de conclusie leiden dat de Adviescommissie onvoldoende tijd heeft gehad om de aanvragen te beoordelen. Dat de voorzitter van de Adviescommissie voor toekomstige tenders een andere werkwijze overweegt, doet daaraan niet af. Deze beroepsgrond van appellante slaagt evenmin.
5.6 Voor zover appellante stelt dat de scores van de verschillende leden van de Adviescommissie zeer uiteen lopen en zich erover beklaagt dat het puntenwegingssysteem veel weg heeft van een loterij, ziet appellante eraan voorbij dat in artikel 10h.9, tweede lid, van de Subsidieregeling is bepaald dat alle criteria voor rangschikking even zwaar wegen. Het enkele feit dat een andere wijze van beoordeling mogelijk is, maakt nog niet dat de in casu gekozen systematiek ondeugdelijk zou zijn, zoals appellante suggereert.
5.7 Appellante heeft voorts aangevoerd dat van de motivering van de beoordeling door de Adviescommissie twee versies bestaan. Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift opgemerkt dat het verslag van de Adviescommissie van 12 augustus 2010 de officiële uiteindelijke volgorde van rangschikking betreft en dat dit verslag gebruikt is ter onderbouwing van het besluit van 24 augustus 2010. Het tweede stuk is voor intern gebruik en bevat een korte samenvatting van de motivering van de Adviescommissie. Het College stelt vast dat de volgorde van rangschikking in beide documenten identiek is. Verder stelt het College vast dat de motivering van de beoordeling van de individuele projecten in de officiële versie uitgebreider is dan in de interne versie, maar dat de verschillen tussen beide documenten niet van fundamentele aard zijn. Gelet hierop slaagt ook deze beroepsgrond van appellante niet.
5.8 Het College is van oordeel dat de werkwijze van de Adviescommissie voldoende zorgvuldig is geweest. De in beroep beschikbaar gekomen gegevens geven naar het oordeel van het College voldoende inzicht in de totstandkoming van de ranking zodat het eindoordeel van de Adviescommissie voldoende is gemotiveerd. Nu het project van appellante in de rangorde op plaats 14 is geëindigd en het subsidieplafond van € 4.500.000 toereikend is voor de projecten die op plaats 1 tot en met 6 zijn geëindigd en het subsidieplafond overschreden zou worden met de toekenning van projecten die op een lagere plaats in de rangorde zijn geëindigd, heeft verweerder de aanvraag van appellante terecht en op goede gronden afgewezen.
5.9 Het beroep is derhalve ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.