5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient te beoordelen of verweerder terecht en op juiste gronden het besluit heeft gehandhaafd inhoudende dat appellant voor 2009 geen recht heeft op bedrijfstoeslag.
5.2 Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat appellant percelen heeft opgegeven die, zoals al in eerdere procedures is geconstateerd, niet-subsidiabel zijn, omdat er meer dan 50 bomen per hectare op staan. Verweerder heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar eerdere besluiten ten aanzien van de bedrijfstoeslag over de jaren 2007 en 2008, en een ten behoeve van die besluiten door de Algemene inspectiedienst (AID) opgesteld rapport van 21 augustus 2008, waarin ten aanzien van het in die procedures in geschil zijnde perceel 2 van in totaal 1,37 ha is geconstateerd dat daarop meer dan 50 bomen per ha stonden.
5.3 Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is voor het College komen vast te staan dat de door appellant bij zijn Gecombineerde Opgave 2009 opgegeven percelen 2, 8 en 15 geheel zijn gesitueerd binnen de grenzen van het perceel dat in voorgaande jaren werd aangeduid als perceel 2, met een totale oppervlakte van 1,37 ha. Op dat perceel staan enkele bomenrijen. De door appellant voor 2009 als afzonderlijke percelen opgegeven stukken grond betreffen, naar het College uit zijn betoog begrepen heeft, het tussen de bomenrijen gelegen grasland. De totale oppervlakte van de percelen 2, 8 en 15, zoals door appellant opgegeven, is 1,08 ha. Op de (afzonderlijke) percelen 2, 8 en 15 staan, aldus appellant, her en der verspreid ook een aantal losse bomen.
5.4 Op grond van de communautaire bepalingen ten aanzien van de beoordeling van aanvragen om rechtstreekse landbouwsteun is het uitgangspunt dat die beoordeling gebeurt op grondslag van de door de landbouwer opgegeven oppervlakte, ligging en grondgebruik. De oppervlakte kan in aanmerking komen voor steun als het om een volledig gebruikt perceel gaat. Is dit niet het geval, dan wordt de werkelijk gebruikte oppervlakte in aanmerking genomen. Landschapselementen zoals heggen en sloten tellen in beginsel niet mee voor de vaststelling van de werkelijk gebruikte oppervlakte, die in aanmerking kan komen voor steun.
5.5.1 Verweerder heeft bij de beoordeling van de steunaanvraag van appellant voor 2009 het oude perceel 2 als uitgangspunt genomen en niet de door appellant opgegeven kleinere percelen 2, 8 en 15. Waarom verweerder is afgeweken van het uitgangspunt dat de beoordeling geschiedt op grondslag van de door de aanvrager opgegeven oppervlakte en ligging en niet de binnen de grenzen van het oude perceel gelegen stukken grasland tot uitgangspunt heeft genomen, maar juist het oude – grotere – perceel inclusief de bomenrijen, heeft verweerder niet gemotiveerd. Verweerder heeft voor zijn besluiten volstaan met een verwijzing naar het rapport van de AID uit 2008 ten aanzien van het oude perceel 2 en de vaststelling dat daarop meer dan 50 bomen per hectare stonden. Er is geen onderzoek verricht of de in 2009 opgegeven percelen 2, 8 en 15 in aanmerking kunnen komen voor steun. Ook op de stelling van appellant dat op de percelen 2, 8 en 15, van 0,33 ha, 0,31 ha en 0,44 ha, respectievelijk 10, 14 en 17 boompjes staan is verweerder niet ingegaan. Het College concludeert dan ook dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende zorgvuldige voorbereiding, in de zin van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
5.5.2 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting van het College op 23 mei 2012 een luchtfoto getoond en betoogd dat aannemelijk is dat ook op de afzonderlijk door appellant opgegeven percelen landbouwproductie niet op soortgelijke wijze beoefend kan worden als op percelen zonder bomen in dezelfde regio. Naar het oordeel van het College zal dit nader moeten worden bezien en dient appellant de gelegenheid te krijgen op verweerders bevindingen te reageren.
5.6 Ingevolge artikel 19, zesde lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan het College het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder de opdracht te geven het bovenbedoelde gebrek te herstellen. Verweerder zal daartoe alsnog moeten onderzoeken of de percelen 2, 8 en 15, zoals opgegeven door appellant in 2009, in aanmerking komen voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag en appellant de gelegenheid geven op zijn bevindingen te reageren. Verweerder dient vervolgens het bestreden besluit aan te passen dan wel een ander besluit te nemen. Hiertoe zal een termijn worden gesteld.
5.7 Nadat het besluit is hersteld of vervangen zal op het beroep tegen dat besluit worden beslist. In de einduitspraak zal ook worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het griffierecht.