6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het College ziet zich geplaatst voor de vraag of Dow, als afnemer die elektriciteit verbruikt en via een particulier net is verbonden met een net dat wordt beheerd door een netbeheerder, een aansluiting heeft in de zin van artikel 30, tweede lid, E-wet, en of aan Dow uit dien hoofde het systeemdienstentarief in rekening kan worden gebracht. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend, en overweegt daartoe als volgt.
6.1.1 In artikel 30, tweede lid, E-wet was bepaald dat het systeemdienstentarief in rekening wordt gebracht bij iedere afnemer die elektriciteit verbruikt en een aansluiting heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder.
Onder aansluiting in de zin van de E-wet moet op grond van artikel 1, eerste lid, onder b, E-wet worden verstaan "één of meer verbindingen tussen een net en een onroerende zaak (…) dan wel tussen een net en een ander net op een ander spanningsniveau". Uit de wetsgeschiedenis (TK 1998-1999, 26 303, nr. 7, p. 20) blijkt voorts dat met de term aansluiting in de E-wet de fysieke verbinding met het netwerk wordt bedoeld. In deze zin zijn de fabrieken van Dow aangesloten op het net van Dow Netwerk B.V.
Dow Netwerk B.V. heeft een ontheffing onder artikel 15, tweede lid, E-wet van de verplichting van artikel 10, derde lid, E-wet om een netbeheerder aan te wijzen voor haar netwerk. Dow heeft derhalve geen aansluiting op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder. Dat het net van Dow Netwerk B.V. via het net van Elsta is verbonden met het net dat wordt beheerd door TenneT kan hieraan niet afdoen.
Uit het bovenstaande blijkt dat TenneT, gelet op de tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet, ten tijde van de bestreden besluiten niet de bevoegdheid had het systeemdienstentarief bedoeld in artikel 30, eerste lid, E-wet bij Dow in rekening te brengen.
6.1.2 In hetgeen door NMa is aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om af te wijken van de tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet.
NMa heeft gewezen op de nieuwe tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet waarin de passage "een net dat wordt beheerd door een netbeheerder" is vervangen door: "het landelijk hoogspanningsnet of een net dat direct of indirect in verbinding staat met dat net". Anders dan NMa, is het College van oordeel dat uit deze tekstwijziging niet kan worden afgeleid dat ook voordien het systeemdienstentarief in rekening kon worden gebracht bij een afnemer die slechts indirect in verbinding stond met het landelijk hoogspanningsnet en dat door de wetgever in zoverre geen materiële wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet is beoogd.
Zoals NMa ter zitting heeft erkend – het College verwijst naar randnummer 5 van de pleitnota van NMa – heeft haar standpunt tot consequentie dat het begrip aansluiting in artikel 30, tweede lid, E-wet, niet kan worden opgevat zoals het is gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onder b, E-wet. Het College acht deze opvatting in strijd met de systematiek van de E-wet en wijst hierbij op de aanhef van artikel 1, eerste lid, E-wet, die luidt "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:". Hieruit volgt dat de definitie van het begrip aansluiting onder b van voornoemd artikel ook geldt voor de uitleg die aan dit begrip dient te worden gegeven in artikel 30, tweede lid, E-wet.
6.1.3 Het College deelt evenmin de opvatting van NMa dat doorslaggevend gewicht toekomt aan het feit dat in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet (TK 2008-2009, 31904, nr. 3, p. 55) sprake is van "het wegnemen van een onduidelijkheid ten aanzien van het in rekening brengen van het tarief voor het verrichten van systeemdiensten bij afnemers die zijn aangesloten op private netten". Zoals uiteengezet in paragraaf 6.1.2 is van een onduidelijkheid in de destijds geldende tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet geen sprake. Dat met de wijziging van artikel 30, tweede lid, E-wet geen sprake is van een verduidelijking maar van een uitbreiding van de kring van afnemers aan wie een systeemdienstenvergoeding in rekening wordt gebracht, blijkt ook uit de in voornoemd wetsvoorstel aan ontheffinghouders opgelegde verplichting tot inning van het verschuldigde systeemdienstentarief. De destijds geldende bepalingen boden voor de inning van dit tarief door de ontheffingshouders bij indirect aangeslotenen geen grondslag.
6.1.4 Voorts heeft NMa gewezen op beginselen die ten grondslag liggen aan artikel 30, tweede lid, E-wet. Zij is hierbij ingegaan op het kostenveroorzakingsbeginsel, het verzekeringsprincipe, het non-discriminatiebeginsel en het beginsel dat de eindgebruiker dient te betalen. Het College acht het niet nodig om nader in te gaan op de reikwijdte van deze beginselen en hun onderlinge verhouding, aangezien in ieder geval vaststaat dat de werking van deze beginselen niet zo ver gaat dat zij afbreuk kunnen doen aan de duidelijke tekst van artikel 30, tweede lid, E-wet.
6.1.5 Het College ziet tot slot geen aanleiding in te gaan op het betoog van NMa dat de door Dow voorgestane uitleg van artikel 30, tweede lid, E-wet in strijd zou zijn met de Tweede Elektriciteitsrichtlijn (2003/54/EG). Ook als dat betoog juist zou zijn, geldt dat aan de richtlijn geen rechtstreekse werking toekomt en dat met een richtlijnconforme interpretatie de duidelijke tekst van genoemd artikel niet terzijde geschoven kan worden.
6.1.6 Nu vaststaat dat Dow geen aansluiting in de zin van artikel 30, tweede lid, E-wet heeft op een net dat wordt beheerd door een netbeheerder, volgt daaruit dat er geen grond is voor het opleggen van een bindende aanwijzing aan Dow inhoudende dat Dow op grond van dit artikel 30 het systeemdienstentarief met ingang van 1 januari 2008 verschuldigd is aan TenneT, en dat Dow dient mee te werken aan de bepaling van de hoeveelheid tariefdrager als bedoeld in artikel 4.4.1.
Eveneens volgt dat NMa ten onrechte Dows klacht in de zin van artikel 51 E-wet betreffende het in rekening brengen van het systeemdienstentarief ongegrond heeft verklaard.
6.2 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de beroepen gegrond zijn. De bestreden besluiten dienen te worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zelf in de zaak te voorzien door de primaire besluiten te herroepen, in de geschilzaak te beslissen zoals door Dow gevraagd en te bepalen dat de uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
6.3 Het College acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1748,-- op basis van twee punten voor het indienen van een bezwaarschrift en het verschijnen ter hoorzitting en twee punten voor het indienen van een beroepsschrift en het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van
€ 437,-- per punt voor een zaak van gemiddeld gewicht, en een wegingsfactor 1 voor het aantal samenhangende zaken, dat minder is dan vier.
Het door Dow betaalde griffierecht ad € 596,-- dient aan haar te worden vergoed.