3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Al sinds de jaren ’60 hebben verweerder en haar voorganger de regeling voor vergoeding van schade door Ditylenchus dipsaci (tulpenstengelaaltje, hierna: D.d.). De bevoegdheid om regels te stellen ter voorkoming van het optreden van en de verspreiding van schadelijke organismen komt, op grond van de Plantenziektewet, toe aan de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I). Deze heeft regels neergelegd in het Besluit Bestrijding Schadelijke Organismen en de Regeling Bestrijding Schadelijke Organismen, inhoudende dat aangetaste partijen bloembollen dienen te worden vernietigd en dat licht aangetaste partijen ontsmet dienen te worden. De Bloembollenkeuringsdienst (hierna: BKD) is bij het Besluit Bloembollenkeuringsdienst aangewezen om ten aanzien van bloembollen maatregelen te nemen zoals de aanzegging tot vernietiging. Op grond van Richtlijn 2000/29/EG en Richtlijn 98/56/EG is de BKD de aangewezen instantie om een aanwijzing tot vernietiging van met D.d. besmette bloembollen te geven. De BKD heeft met de Uitvoeringsrichtlijn Vernietiging Zieke Bloembollen aan de sector kenbaar gemaakt dat bloembollen met de ziekte D.d. volledig moeten worden vernietigd.
Bedrijven die zich niet aan de regelgeving houden en een partij besmette bloembollen op de markt brengen, kunnen publiekrechtelijk en strafrechtelijk worden aangepakt.
De Minister van EL&I heeft een bevoegdheid voor een schadevergoedingsregeling op grond van de Plantenziektewet, maar de sector heeft uitgesproken de schadevergoedingsregeling zelf te willen oppakken. Dit heeft de sector gedaan met de Verordening van verweerder. De regelgeving van verweerder ziet dus enkel op een vergoeding van de schade die ontstaat als een partij moet worden vernietigd.
Verweerder is van mening dat de Verordening nodig is om te voorkomen dat bedrijven in de verleiding komen besmette bollen toch op de markt te brengen, aangezien de gevolgen van een ontdekking van D.d. groot zijn. De heffing is ingegeven vanuit de solidariteitsgedachte: gezien het belang van voorkoming van verspreiding van de ziekte, dienen de financiële gevolgen van de maatregelen na een gemelde uitbraak niet volledig voor rekening van de betrokken bedrijfsgenoot te komen. Uitroeiing van de ziekte is niet mogelijk gebleken en er is weinig bekend over het ontstaan en verloop van de ziekte.
Appellante stelt de ziekte te kunnen voorkomen. Dit is echter niet mogelijk. De techniek van vruchtwisseling is niet zonder risico nu niet valt uit te sluiten dat het stengelaaltje ook andere akkerbouwgewassen aantast. Daarnaast kan het stengelaaltje lang zonder waardplant overleven. Ook de reizende bollenkraam is niet risicoloos, nu de ziekte zich niet direct hoeft te openbaren, zodat besmetting mogelijk is, zonder dat de teler daar weet van heeft. In de jaren 2010 en 2011 zijn uitbraken op kleigrond geregistreerd bij het BKD, de ziekte komt dus ook voor op kleigrond.
Ondanks de publiekrechtelijke en strafrechtelijke mogelijkheden om het verbod op het op de markt brengen van besmet teeltmateriaal te effectueren, is het mogelijk een besmetting onder de pet te houden door aangetaste planten te verwijderen. De BKD zal dan bij een keuring geen besmetting aantreffen, maar deze zit nog wel in de grond en kan zich verspreiden. De uitkeringsregeling vormt een stimulans voor de teler om direct na de ontdekking de bollen ter vernietiging aan te melden.
Snelle vernietiging van besmette bollen is in het belang van de gehele sector. Een besmetting kan er namelijk toe leiden dat op grond van de Richtlijn 98/56/EG wordt besloten dat de grenzen worden gesloten voor de gehele productgroep. Het beleid is er dus mede op gericht om de export van bloembollen niet in gevaar te laten komen. De voorwaarden om in aanmerking te komen voor schadevergoeding zijn neergelegd in het Besluit PT instelling taxatiecommissie. Daarin is onder meer bepaald dat geen sprake mag zijn van grove nalatigheid van de teler en dat deze adviezen van de BKD dient op te volgen. Er is slechts op hoofdlijnen aangegeven welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen, omdat het per bedrijf verschilt.
Daarnaast krijgt een teler maximaal 50% van de taxatiewaarde van de besmette bollen vergoed. Daarmee bestaat er een stimulans voor de teler om een uitbraak van de ziekte te voorkomen.
Appellantes stelling dat buitenlandse bollen niet worden belast en dat dit de Nederlandse maatregelen ondermijnt, is volgens verweerder onjuist. Het doel van de Verordening is niet het voorkomen van besmetting, maar het voorkomen dat besmette partijen op de markt worden gebracht. Andere lidstaten zijn op basis van dezelfde Europese regelgeving verplicht voorzorgsmaatregelen te nemen. Het is dus niet zo dat voor import uit andere lidstaten geen regels gelden. Nederland kan niet zelfstandig aanvullende eisen opleggen aan bloembollen uit andere landen en moet vertrouwen op de fytosanitaire diensten in deze landen.
Verweerder mag gebruik maken van gegevens van de BKD nu artikel 3 van de Verordening meldt dat van deze gegevens gebruik zal worden gemaakt. Verweerder heeft daarmee bekendgemaakt dat zij van de gegevens gebruik zal maken. De BKD voert keuringen uit en beschikt over alle benodigde gegevens en het is dus een logische keuze om deze gegevens te gebruiken. Op deze wijze worden tevens de administratieve lasten voor betrokkenen zoveel mogelijk beperkt.
De vermogenspositie van verweerder maakt geen onderdeel uit van het besluit dat centraal staat in de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft bovendien toestemming van de SER voor de tijdelijke hoge reserves.