2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Winkeltijdenwet (hierna: de Wet) bepaalt dat het verboden is om een winkel op zondag voor het publiek geopend te hebben. Artikel 3, vierde lid, van de Wet biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om burgemeester en wethouders bij verordening de bevoegdheid te geven om op een daartoe strekkende aanvraag ontheffing te verlenen van dit verbod.
In artikel 6, eerste lid, van de Verordening winkeltijden Schiedam (hierna: de Verordening) heeft de raad aan verweerders de bevoegdheid toegekend om op aanvraag ontheffing te verlenen van het verbod om op zondag een winkel voor het publiek geopend te hebben. Artikel 6, vierde lid, van de Verordening bepaalt dat de ontheffing kan worden geweigerd, indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel.
2.2 Bij besluit van 20 december 2010 hebben verweerders het bezwaar van appellant, gericht tegen de weigering aan hem ontheffing te verlenen van het verbod om op zondag geopend te zijn, ongegrond verklaard. Verweerders stellen zich op het standpunt dat artikel 6, vierde lid, van de Verordening zich verzet tegen zondagopenstelling van de winkel van appellant. Ondanks de inzet gedurende de afgelopen jaren, vanuit het wijkplan Nieuwland om de overlast met hangjongeren in de wijk te verbeteren, is er sprake van een toename van overlast door groepen mensen die in de omgeving blijven hangen, met name bij het Cruyff Court en de ingang van het metrostation C. Zondagavondopenstelling van de winkel van appellant kan een aanzuigende werking hebben op overlastgevende mensen, waardoor de al niet stabiele omgeving nog meer zal gaan wankelen.
2.3 Appellant voert hiertegen in de eerste plaats aan dat verweerders niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van overlast in de omgeving van zijn winkel.
Appellant wijst er op dat door de politie positief, dan wel neutraal, geadviseerd is ten aanzien van de C. Voorts betoogt appellant dat verweerders in strijd met het gelijkheidsbeginsel hebben gehandeld doordat zij aan D B.V. (hierna: D) wel ontheffing hebben verleend, ondanks het feit dat in de buurt van deze winkel regelmatig problemen zijn met hangjongeren. Tot slot voert appellant aan dat hij een economisch belang heeft bij de zondagopenstelling van zijn winkel en dat verweerders dit belang onvoldoende in hun oordeel hebben betrokken.
2.4 Het College stelt vast dat de periode waarop de gevraagde ontheffing betrekking heeft is verstreken. Het College ziet daarin geen grond voor het oordeel dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit, nu dit oordeel van het College kan worden betrokken bij eventuele toekomstige aanvragen voor een ontheffing.
2.5 Het College stelt voorts vast dat de wijk Nieuwland, waarin de winkel van appellant is gevestigd, is aangemerkt als een zogenaamde Aandachtswijk/ Vogelaarswijk waarin bovengemiddelde problemen bestaan met betrekking tot onder meer het woon- en leefklimaat en de veiligheid. Voorts is Nieuwland in de Schiedamse Veiligheidsindex 2010, waarin de leefbaarheid en veiligheidssituatie in de gemeente Schiedam wordt gemeten, gekwalificeerd als een zogenaamde ‘bedreigde wijk’. De inspanningen van de gemeente zijn erop gericht om met verschillende maatregelen het woon- en leefklimaat en de veiligheidssituatie in Nieuwland te verbeteren. Mede in het licht hiervan hebben verweerders, gelet op het advies van de politie van 22 november 2010 en hetgeen verweerders in het verweerschrift, ter zitting en in het aanvullend verweerschrift naar voren hebben gebracht, naar het oordeel van het College voldoende aannemelijk gemaakt dat in de directe omgeving van de winkel van appellant sprake is van ernstige overlast door bepaalde groepen mensen die in de buurt van de winkel van appellant rondhangen, met name bij het Cruyff Court en bij de in- en uitgang van het metrostation aan de zijde van de C, en dat openstelling van de winkel van appellant op zondag kan bijdragen aan de instandhouding of vergroting van deze overlast wegens de aanzuigende werking van de winkel op dergelijke groepen. Van belang hierbij is dat appellant, hoewel hij hiertoe na heropening van het onderzoek door het College op 9 december 2011 in de gelegenheid is gesteld, genoemd advies van de politie niet met concrete op de inhoud van dit advies betrekking hebbende feiten en omstandigheden of argumenten heeft bestreden. Het advies van de politie van 24 november 2009 speelt geen rol meer, omdat het bestreden besluit daarop niet is gebaseerd. Dat in andere wijken ook sprake is van overlast, zoals appellant heeft aangegeven, is niet relevant. Verweerders hebben zich derhalve op goede gronden op het standpunt gesteld dat de openbare orde door de openstelling van de winkel van appellant op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
2.6 Verweerders hebben voorts aannemelijk gemaakt dat de situatie in de buurt van D aan het Nieuwlandplein, die wel een ontheffing heeft gekregen voor openstelling op zondagavonden, wat betreft de openbare orde wezenlijk verschilt van die met betrekking tot de winkel van appellant, omdat daar geen sprake is van overlast door groepen ‘hangende’ mensen. Het beroep van appellant op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
2.7 Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerders bij afweging van de belangen van appellant bij openstelling van de winkel op zondag tegen het belang van de openbare orde dat wordt gediend door weigering van de gevraagde ontheffing, niet in redelijkheid laatstgenoemde belang zwaarder heeft kunnen laten wegen.
2.8 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de gevraagde ontheffing terecht heeft geweigerd. Het College komt derhalve tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.9 Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.