2.7 Het College overweegt dat appellante weliswaar een andersluidende verklaring van dierenarts E van 2 december 2009 heeft overgelegd, maar de inhoud van die verklaring ziet niet op de toestand van de dieren op 3 november 2009 en kan dus geen afbreuk doen aan de verklaring van dierenarts F. Naar het oordeel van het College heeft verweerder op goede gronden besloten dat in verband met de overtreding van wettelijke voorschriften er aanleiding was om terstond bestuursdwang toe te passen.
2.8 In de visie van verweerder is appellante (mede)overtreder omdat zij nauw bij het hondentransport was betrokken, ja zelfs kan worden beschouwd als opdrachtgever. Zonder appellantes bemoeienis was het transport niet van start gegaan. Een reis van 36 uur met 37 honden wordt niet ondernomen zonder opvang op de plaats van bestemming. Bovendien zouden de chauffeurs anders niet weten waar zij de honden moesten afleveren. Het proces-verbaal van het verhoor van de heer C bevestigt dat. Voorts wijst verweerder op de twee schriftelijke verklaringen van appellante, welke waren ondertekend door C.
Appellante betwist dat zij verantwoordelijk was voor het vervoer en betoogt dat zij derhalve niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de overtredingen. Zij stelt dat zij alleen bereid zou zijn de honden in Nederland te doen opvangen indien de honden door de Bulgaarse verzenders overeenkomstig de wettelijke voorschriften zouden worden getransporteerd.
Dit betoog slaagt niet. Het College overweegt dat verweerder appellante, gelet op de verklaringen van C en de chauffeurs van het transport tegenover ambtenaren van de LID en de in de transportbus aanwezige documenten, naast de betrokken chauffeurs, op goede gronden heeft aangemerkt als medeverantwoordelijk, voor de activiteiten die de overtreding uitmaken. Zonder tussenkomst van appellante zouden de honden niet vanuit Bulgarije op transport naar Nederland zijn gesteld. Hieraan doet niet af dat de secretaris van appellante voorafgaande aan het transport van de Bulgaarse vrijwilligersorganisatie heeft geëist dat het vervoer aan alle wettelijke vereisten zou moeten voldoen.
2.9 Appellante betoogt tevergeefs dat met minder vergaande maatregelen volstaan had kunnen worden. Naar het oordeel van de dierenarts moesten de honden per direct worden verzorgd en onderzocht. Daarbij ging het om het bieden van adequate huisvesting, quarantaine en veterinaire zorg. Het College overweegt dat reeds het enkele feit dat van de dieren het reële risico uitging dat zij besmettelijke ziekten zouden verspreiden en zij daarom gedurende een periode na hun aankomst in Nederland in quarantaine moesten worden gehouden zich verzet tegen een minder vergaande maatregel dan inbewaringneming. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat een andere wijze van opvang van de honden onvoldoende zou waarborgen dat de overtreding van de bij of krachtens de Gwd gestelde regels daadwerkelijk werd beëindigd.
2.10 Appellante betwist voorts de hoogte van de kosten van bestuursdwang. Zij stelt dat de totale kosten van de opvang buitensporig zijn omdat andere houders van dierenverblijven lagere tarieven zouden rekenen, de kosten in verband met verzorging (dierenarts en medicijnen) onnodig zijn gemaakt omdat de dieren niet ziek waren en de kosten van een risico-assessment onnodig zijn gemaakt. Voorts zijn de tolkkosten ten behoeve van het horen van de bij het vervoer betrokken Bulgaarse chauffeurs ten onrechte verhaald omdat dit indirecte kosten zijn die in verwijderd verband staan tot de bestuursdwang. C heeft de kosten betaald uit zijn privé vermogen nu appellante niet in staat was aan het betalingsverzoek te voldoen. Hij verkeerde in de veronderstelling dat indien niet betaald zou worden, de honden in een nog veel slechtere positie zouden kunnen komen.
2.11 Ingevolge artikel 5:29, vierde lid, van de Awb heeft verweerder ter voldoening van de verschuldigde kosten een retentierecht op hetgeen in bewaring is genomen. Verweerder heeft voorafgaande aan de besluiten tot invordering van de kosten de verschuldigde kosten begroot op € 13.000,- en vervolgens heeft C dit bedrag betaald voor teruggave van de dieren. Aan de omstandigheid dat C de kosten van bestuursdwang heeft betaald omdat appellante daarvoor geen middelen had, kan in deze procedure geen betekenis toekomen, aangezien de rechtsverhouding tussen appellante en C geen onderdeel van het geschil uitmaakt.
2.12 Het College overweegt dat verweerder alle facturen heeft overgelegd die aan de aan appellante in rekening gebrachte kosten van bestuursdwang ten grondslag liggen. Ten aanzien van de kosten voor opvang oordeelt het College dat de enkele stelling dat de opvang goedkoper kan, onvoldoende is om de redelijkheid van het door de opvangende instelling in rekening gebrachte succesvol te betwisten. Met betrekking tot de noodzaak van het maken van kosten voor verzorging door een dierenarts, verwijst het College naar het hierboven in paragraaf 2.6 en 2.7 overwogene. De hoogte van de kosten van verzorging heeft appellante niet gemotiveerd betwist.
Verweerder heeft voorts gemotiveerd dat dierenwelzijn een veelomvattend begrip is dat zowel het fysieke, als het geestelijke welzijn van het dier omvat. Een uitspraak over dierenwelzijn baseert verweerder daarom op de beschikbare wetenschappelijke kennis over dieren, ontleend aan fysieke parameters en gedrag. Verweerder heeft betoogd dat in dit geval het zeer evident was dat er bij de honden sprake was van aantasting van zowel het fysieke als het mentale welzijn. Ten behoeve van zorgvuldige en objectieve waarneming van gedrag, is een etholoog van de Faculteit Diergeneeskunde geconsulteerd om een oordeel te vellen over de in bewaring genomen honden. Doel daarbij was niet alleen de vaststelling of en hoe er herstel mogelijk was, maar ook een prognose en een plaatsingsadvies, aldus verweerder. Naar het oordeel van het College heeft verweerder voldoende inzichtelijk gemaakt dat in het onderhavige geval – met name gezien de onduidelijkheid over de afkomst van de dieren – gedragstesten noodzakelijk waren.
Appellante heeft haar betoog dat de daarvoor bij haar in rekening gebrachte kosten van € 1.567,23 voor 37 honden disproportioneel hoog zijn niet onderbouwd, zodat dit betoog faalt. Ten aanzien van de kosten van het vervoer van de honden naar de plaats van opvang, oordeelt het College dat verweerder, gezien het spoedeisende karakter van de bestuursdwang, in redelijkheid heeft kunnen besluiten een dierenambulance in te zetten voor het transport van de honden. Dat de kosten daarvan te hoog zouden zijn, althans hoger dan zij zouden zijn geweest als appellante de gelegenheid was geboden dat transport zelf met behulp van een derde uit te voeren, teneinde de schade te beperken, is niet vast komen te staan.
De beroepsgrond dat verweerder de tolkkosten ad € 173,01 niet op appellante heeft mogen verhalen treft doel. Het College wijst in dit verband op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:25, derde lid, van de Awb (Kamerstukken II 1994/1995, 23 700, nr. 5, p. 101) waarin - samengevat weergegeven - staat dat in gevallen waarin geen termijn wordt gegund omdat de uitoefening van bestuursdwang spoedeisend is, de kosten van voorbereiding van bestuursdwang, ook voor zover zij zijn gemaakt na het besluit tot toepassing van bestuursdwang, voor rekening komen van het bestuursorgaan. Deze situatie doet zich hier voor aangezien verweerder de situatie in dit geval zo spoedeisend heeft geacht dat een besluit niet kon worden afgewacht maar achteraf met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb is bekend gemaakt. Het besluit van 23 november 2010 waarbij na bezwaar het totaalbedrag van de kosten van bestuursdwang is vastgesteld op € 17.321,63 dient te worden vernietigd.
2.13 Het College zal ter finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien en het totaalbedrag aan kosten van bestuursdwang verminderen met € 173,01 en bepalen op € 17148,62.
2.14 De staatssecretaris dient te worden veroordeeld in de proceskosten van Stichting Galgo in verband met beroepsmatig door een derde verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden voor de behandeling van het bezwaarschrift en het beroepschirft vastgesteld op € 1748,00 op basis van 4 punten (2 voor de bezwaarprocedure en 2 voor de beroepsprocedure) tegen een waarde van € 437,00 per punt, waarbij het gewicht op gemiddeld is bepaald.