ECLI:NL:CBB:2012:BW4832

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/933 ea
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van rundveebetalingen wegens aantreffen van verboden stof salmeterol

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2012 uitspraak gedaan in de zaken AWB 09/933 tot en met 09/939, waarin appellanten zijn uitgesloten van de slachtpremieregeling voor kalveren. De uitsluiting is gebaseerd op het aantreffen van de verboden stof salmeterol in monsters van kalveren afkomstig van de bedrijven van appellanten. De appellanten, waaronder verschillende maatschappen en een individu, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van het Productschap Vee en Vlees, die hen uitsloten van de slachtpremieregeling voor het premiejaar 2006.

De feiten van de zaak zijn als volgt: in september 2006 heeft de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalveren (SKV) melding gemaakt van de aanwezigheid van salmeterol in monsters van kalveren. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft daarop monsters genomen van kalveren op de bedrijven van appellanten, waarbij ook positieve bevindingen zijn gedaan. De besluiten van 5 februari 2007, die de uitsluiting van de appellanten inhielden, zijn door hen bestreden.

Tijdens de zittingen hebben de appellanten hun standpunten toegelicht en zijn er deskundigen gehoord. Het College heeft de procedure geschorst om appellanten de gelegenheid te geven aanvullende vragen te stellen aan de deskundigen. Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de genomen monsters en de daaropvolgende analyses in overeenstemming waren met de geldende regelgeving. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de analyses onzorgvuldig zijn uitgevoerd of dat er sprake was van een contaminatierisico.

Het College heeft geconcludeerd dat de besluiten van verweerder terecht zijn en dat de beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/933 t/m 09/939 25 april 2012
7760 Vleeskalveren
Uitspraak in de zaken van:
1. Maatschap A en B, te C, appellante in AWB 09/933,
2. D, te E, appellante in AWB 09/934,
3. F, te G, appellante in AWB 09/935,
4. Maatschap H en I, te J, appellante in AWB 09/936,
5. Maatschap K en L, te M, appellante in AWB 09/937,
6. Maatschap N en O, te P, appellante in AWB 09/938,
7. Q, te G, appellant in AWB 09/939,
tegen
het Productschap Vee en Vlees, gevestigd te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: mr. A.F. Ördögh.
1. Het procesverloop
Appellanten hebben bij brieven van 10 juli 2009, bij het College binnengekomen op 13 juli 2009, beroep ingesteld tegen besluiten van verweerder van 26 juni 2009.
Bij deze besluiten heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 5 februari 2007, waarbij verweerder appellanten heeft voor het premiejaar 2006 heeft uitgesloten van de slachtpremieregeling voor kalveren op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Verweerder heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 10 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Meegebracht door appellanten waren verder T.G.J. van Hattum, dr. M.W.F. Nielen en dr. R.W. Stephany. Van de kant van verweerder waren aanwezig drs. R. Schilt en drs. E. van der Vlis.
Het College heeft het onderzoek ter zitting op verzoek van appellanten geschorst teneinde appellanten gelegenheid te geven dr. Nielen en dr. Stephany schriftelijk vragen voor te leggen.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Op 21 december 2011 is het onderzoek ter zitting hervat. Partijen hebben zich daarbij laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het College doet vandaag eveneens uitspraak in de zaken AWB 09/926 tot en met 09/932, waarbij dezelfde appellanten zijn betrokken als in de voorliggende zaken, en waarin de toepasselijke regelgeving grotendeels overeenkomt met de in de voorliggende zaken toepasselijke regelgeving. Het College verwijst voor een overzicht hiervan naar paragraaf 2.1 van die - aan deze uitspraak aangehechte - uitspraak. In aanvulling daarop geldt het onderstaande.
Artikel 2, eerste lid, onder a, van de Verordening verbod op het gebruik van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van ß-agonisten 1997 van het Productschap Vee en Vlees luidt als volgt:
"Het is verboden :
a. dieren waaraan op enigerlei wijze stoffen met thyreostatische, oestrogene, androgene of gestagene werking of agonisten zijn toegdiend, in de handel te brengen;
( … ) "
Artikel 53, eerste lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 luidde, voor zover en ten tijde hier van belang, als volgt:
"1. De landbouwer ontvangt geen slachtpremie naar aanleiding van de ingediende premieaanvragen, indien hij in het jaar waarin de premie is aangevraagd een overtreding heeft begaan van:
(...)
c. verordeningen van het Productschap Vee en Vlees ter uitvoering van
Artikel 2, eerste lid, van de Regeling verbod handel met bepaalde stoffen behandelde dieren en producten."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- In september 2006 heeft de Stichting Kwaliteitsgarantie Vleeskalveren (SKV) aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA; voorheen: Algemene Inspectiedienst) gemeld dat in monsters van ter slacht aangeboden kalveren de verboden stof salmeterol - een zogenaamde ß-agonist - is aangetroffen. Deze kalveren waren eigendom van R te G. Drie van de positief bevonden monsters zijn genomen van kalveren afkomstig van het bedrijf van appellante 1. Het laboratoriumonderzoek is verricht door TNO Voeding.
- Naar aanleiding van deze melding heeft de NVWA monsters genomen bij andere kalveren die eigendom waren van R. Deze kalveren waren afkomstig van de bedrijven van appellanten. Voorts heeft de NVWA op de bedrijven van appellanten zelf monsters van daar gehuisveste kalveren genomen.
- Deze monsters zijn voor onderzoek op salmeterol naar het RIKILT, het RIVM en het Laboratorium VWA regio Oost - alle drie erkende laboratoria - gestuurd. Dit onderzoek heeft per bedrijf een aantal positief bevonden monsters opgeleverd.
- Bij besluiten van 5 februari 2007 heeft verweerder aan appellanten meegedeeld dat zij voor het premiejaar 2006 zijn uitgesloten van de slachtpremieregeling voor kalveren op de grond dat bij runderen op of afkomstig van de bedrijven van appellanten salmeterol is aangetroffen.
- Tegen dit besluit hebben appellanten bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 26 maart 2009 gehouden hoorzitting, de - ten aanzien van de onderscheiden appellanten nagenoeg gelijkluidende - bestreden besluiten (hierna ook: het bestreden besluit) genomen.
3. Het bestreden besluit
Verweerder heeft - samengevat en voor zover hier van belang - overwogen dat er monsters zijn genomen van runderen afkomstig van of gehuisvest op de bedrijven van appellanten. De monsters zijn onderzocht door erkende laboratoria. In de monsters is salmeterol aangetroffen. De laboratoria beschikten ten tijde van de analyse van de monsters over een ISO 17025 geaccrediteerd basiskwaliteitssysteem.
De monsters zijn geanalyseerd in overeenstemming met de Richtlijn 96/23/EG en Beschikking 2002/657/EG door middel van een in tabel 1 van Bijlage I van de Beschikking genoemde, geschikte bevestigingsmethode voor ß-agonisten. Daarbij is een specifieke bevestigingsmethode gebruikt, namelijk LC-MS-MS (vloeistof chromatografie-massaspectrometrie, welke methode in tabel 1 van Beschikking 2002/657/EG is opgenomen als geschikte bevestigingsmethode voor onder meer ß-agonisten). Anders dan appellanten veronderstellen, valt uit de van toepassing zijnde voorschriften niet af te leiden dat eerst een screeningsonderzoek had moeten plaatsvinden.
Er is geen contraonderzoek uitgevoerd omdat in de visie van appellanten eerst moet worden vastgesteld welk geaccrediteerd laboratorium een dergelijk onderzoek zou kunnen uitvoeren. Appellanten miskennen daarbij dat de instellingen genoemd in artikel 100 van de Diergeneesmiddelenregeling zelf een contraonderzoek zouden kunnen verrichten. Dat appellanten geen contraonderzoek hebben laten uitvoeren komt voor hun eigen rekening.
Van de monsternemingen zijn geen processen-verbaal opgemaakt. Dit is ook niet verplicht, zodat het ontbreken van processen-verbaal niet in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Wel zijn van de monsternemingen bemonsteringsrapporten en monsterverzamelformulieren opgemaakt.
Alles bijeengenomen stelt verweerder dat de onderzoeken en de analyse geheel volgens de eisen van de communautaire regelgeving hebben plaatsgevonden.
4. Het standpunt van appellanten
Voor een weergave van het standpunt van appellanten verwijst het College naar rubriek 4 van de in paragraaf 2.1 genoemde uitspraak.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht en volgens een juiste, zorgvuldige procedure heeft geconcludeerd dat in kalveren afkomstig van of gehuisvest op bedrijven van appellanten de verboden stof salmeterol is aangetroffen.
Voor de beoordeling van de door appellanten in dit kader aangedragen beroepsgronden verwijst het College naar rubriek 5 van de in paragraaf 2.1 genoemde uitspraak: in de voorliggende zaken hebben appellanten dezelfde beroepsgronden geformuleerd en het College neemt derhalve over hetgeen daaromtrent in die uitspraak is overwogen en beslist. In aanvulling daarop overweegt het College als volgt.
5.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit uiteengezet op grond van welke feiten en omstandigheden hij tot de conclusie is gekomen dat de genomen monsters salmeterol bevatten, waarbij mede aandacht is besteed aan de toepasselijke regelgeving. De stelling van appellanten dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd, faalt derhalve.
5.3 Verweerder heeft aan het bestreden besluit mede enkele positief bevonden urine- en oogmonsters ten grondslag gelegd. Het door appellanten gehouden betoog inzake een contaminatierisico bij haarmonsters laat zich niet goed toepassen op deze urine- en oogmonsters. Ook overigens valt niet goed in te zien op welke manier de urine- en oogmonsters tijdens de bemonstering gecontamineerd zouden kunnen zijn. Dat bij het nemen van deze monsters voor het overige onzorgvuldig te werk is gegaan is het College niet gebleken.
5.4 Appellanten hebben hun kritiek op de gebruikte analysemethoden toegespitst op de door het RIKILT (en het RIVM) gebruikte kwalitatieve bevestigingsmethoden. Gesteld noch gebleken is dat de in de voorliggende zaken mede ingeschakelde laboratoria van TNO en VWA regio Oost - waarvan niet in geschil is dat het erkende laboratoria zijn - zich bij hun analyses niet hebben gehouden aan de vigerende regelgeving, dan wel anderszins onzorgvuldig hebben gewerkt.
5.5 Gelet op het voorgaande en op hetgeen in de uitspraak van vandaag in de zaken AWB 09/926 tot en met AWB 09/932 is overwogen, komt het College tot het oordeel dat verweerder terecht en volgens een juiste, zorgvuldige procedure heeft geconcludeerd dat in kalveren afkomstig van of gehuisvest op bedrijven van appellanten de verboden stof salmeterol is aangetroffen. De beroepen dienen ongegrond verklaard te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.F.B. van Zutphen, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2012.
w.g. R.F.B. van Zutphen w.g. M.J. van Veen