Uitspraak
Staatssecretaris van Economische Zaken,verweerder,
1.De procedure
27 augustus 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 juli 2009.
[B], werkzaam als toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
2.De grondslag van het geschil
a) op het bedrijf van herkomst c.q. van oorsprong een onderzoek om de redenen voor de aanwezigheid van residuen vast te stellen;
(…)
Ingeval van aanwezigheid van niet-toegestane stoffen of produkten of illegale behandeling moet de bevoegde autoriteit zich ervan vergewissen dat de veehouderij(en) die bij de in artikel 13, onder b), bedoelde onderzoeken in het geding is (zijn) onverwijld onder officieel toezicht wordt (worden) geplaatst. De bevoegde autoriteit dient zich er tevens van te vergewissen dat alle betrokken dieren worden voorzien van een officieel merk- of identificatieteken en dat bij het nemen van officiële monsters in eerste instantie met statistisch representatieve aantallen op internationaal erkende wetenschappelijke basis wordt gewerkt.
1. De kosten voor de in artikel 16 bedoelde onderzoeken en controles komen ten laste van de eigenaar of houder van de dieren.
Wanneer het onderzoek de juistheid van het vermoeden bevestigt, komen de kosten voor de analyses die op grond van het bepaalde in de artikelen 17 en 18 worden verricht ten laste van de eigenaar of de houder van de dieren.
(…)
(...)
2. Aansluitend op de monsterneming overeenkomstig artikel 17 worden de positief bevonden dieren, wanneer bevestigd wordt dat er sprake is van illegale behandeling, onmiddellijk ter plaatse gedood of, vergezeld van een officieel veterinair certificaat, rechtstreeks naar het aangewezen slachthuis of een destructiebedrijf gebracht om er te worden gedood. De gedode dieren worden vervolgens afgevoerd naar een bedrijf voor de verwerking van hoog-risicomateriaal als bedoeld in Richtlijn 90/667/EEG.
Bovendien moeten, op kosten van het bedrijf, van alle partijen dieren die tot het gecontroleerde bedrijf behoren en mogelijk verdacht zijn, een monster worden genomen."
Indien in een monster residuen van diergeneesmiddelen of substanties die niet aan landbouwhuisdieren of aquacultuurdieren mogen worden toegediend, worden aangetroffen, worden de kosten van onderzoek of monsterneming, bedoeld in artikel 16, 17 en 23, tweede lid, van richtlijn nr. 96/23/EG door de minister in rekening gebracht bij de eigenaar of houder van de bemonsterde dieren dan wel van de dieren, waarvan de bemonsterde producten afkomstig zijn.
2. De kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn, in voorkomend geval, opgebouwd uit de volgende componenten:
(…)"
- In de maanden september tot en met november 2006 zijn het bedrijf van appellante en 18 bedrijven van aan appellante gelieerde contractmesters onder toezicht geplaatst in verband met de aanwezigheid van de verboden stof salmeterol.
- Bij 19 afzonderlijke besluiten van 20 december 2006 heeft verweerder bij appellante als eigenares van de kalveren kosten in rekening gebracht die verband houden met de namens verweerder verrichte onderzoeken.
- Tegen laatstgenoemde besluiten heeft appellante bij brief van 12 januari 2007 bezwaar gemaakt.
- Bij brief van 20 mei 2009 heeft verweerder appellante stukken doen toekomen waarop deze besluiten zijn gestoeld.
- Bij brieven van 28 mei 2009 en 3 juni 2009 heeft appellante de gronden van het bezwaarschrift aangevuld.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3.Het bestreden besluit
Voor zover appellante de rechtmatigheid van de monsterneming, de monsterbehandeling, de laboratoriumstatus en de positieve onderzoeksresultaten bestrijdt, richt het beroep zich tegen de besluiten tot het uit de handel nemen en vernietigen van de positief gebleken dieren en - in mindere mate - tegen de besluiten houdende de ondertoezichtplaatsingen. Deze besluiten zijn hier niet aan de orde. Het merendeel van deze besluiten is inmiddels door de uitspraak van het College van 19 juni 2009 inzake AWB 09/619 e.v. - waarbij de beroepen tegen de beslissingen op bezwaar ter zake van de ondertoezichtplaatsingen niet-ontvankelijk zijn verklaard - in rechte onaantastbaar geworden.
4.Het standpunt van appellante
Appellante stelt dat de betreffende uitspraken van 25 april 2012 evident onjuist zijn en in strijd met artikel 6 EVRM.