ECLI:NL:CBB:2012:BW3820

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/332
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van bestuursdwang op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 april 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, A, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij bestuursdwang was toegepast op 27 januari 2012. Dit besluit volgde op de inbeslagname van verzoekers hond, die in zeer slechte conditie verkeerde. De hond was extreem mager, had geen toegang tot water en vertoonde tekenen van verwaarlozing. Verweerder had op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) besloten tot onmiddellijke inbeslagname van de hond, omdat er sprake was van een levensbedreigende situatie.

Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening om de hond terug te krijgen. Tijdens de zitting op 5 april 2012 werd duidelijk dat verzoeker de hond niet meer terug wilde, maar wel bezorgd was over de oplopende kosten van de opvang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet voldoende had aangetoond dat hij de hond adequaat had verzorgd en dat de omstandigheden die tot de inbeslagname hadden geleid, gerechtvaardigd waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had gehandeld door bestuursdwang toe te passen en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders onder de Gwd en de bevoegdheid van bestuursorganen om in spoedeisende gevallen in te grijpen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat verzoeker de zorg voor de hond had verwaarloosd, en dat de ingreep van de Staatssecretaris noodzakelijk was om het welzijn van het dier te waarborgen. De beslissing van de voorzieningenrechter werd openbaar uitgesproken op 12 april 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 12/332 12 april 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
A, te B, verzoeker,
gemachtigde: mr. A.C. Miggiels, advocaat te Elst,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Wellenberg, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Bij besluit van 10 februari 2012 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van bestuursdwang op 27 januari 2012, waarbij één hond van verzoeker in bewaring is genomen, op schrift gesteld. Verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, eerste en derde lid en 37, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 9 maart 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van 12 maart 2012 heeft verzoeker de gronden van het bezwaarschrift aangevuld.
Bij brief van 9 maart 2012 heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, welke strekt tot onmiddellijke beëindiging van de inbewaringneming van de hond en waarmee tevens is beoogd de met de inbewaringneming gepaard gaande kosten voor rekening van verweerder te laten komen.
Dit verzoek is bij brief van 19 maart 2012 door de griffier van de rechtbank met toepassing van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de voorzieningenrechter van het College doorgezonden.
Bij brieven van 29 maart 2012 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend en een reactie op het verzoekschrift ingediend.
Het verzoek is behandeld ter zitting op 5 april 2012. Verzoeker is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde.
Bij brief van 6 april 2012 heeft verweerder desgevraagd de dierenartsenverklaringen van 27 januari 2012, 1 februari 2012 en 3 april 2102, voorzien van naam en handtekening, aan de voorzieningenrechter doen toekomen, waarbij verweerder heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 Awb. Bij brief van 6 april 2012 heeft verweerder dit verzoek gemotiveerd en daarbij onder meer te kennen gegeven dat dit verzoek alleen nog betrekking heeft op de naam, de contactgegevens en de handtekening behorende bij de verklaring van de dierenarts van 1 februari 2012.
Bij beslissing van 10 april 2012 heeft de voorzieningenrechter, belast met het geven van een beslissing op het verzoek om toepassing van artikel 8:29 Awb, geoordeeld dat ten aanzien van de persoonsgegevens van de dierenarts behorende bij de verklaring van 1 februari 2012 beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Desgevraagd is door verzoeker bij brief van 11 april 2012 toestemming verleend mede op grondslag van de verklaring met die persoonsgegevens uitspraak te doen.
Het onderzoek is vervolgens gesloten.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De Awb bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
"Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
(…)
Artikel 5:24
1. De last onder bestuursdwang omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. De last onder bestuursdwang vermeldt de termijn waarbinnen zij moet worden uitgevoerd.
3. De last onder bestuursdwang wordt bekend gemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik van de zaak waarop de last betrekking heeft en aan de aanvrager.
Artikel 5:25
1. De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(…)
Artikel 5:29
1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.
2. Het bestuursorgaan doet van het meevoeren en opslaan proces-verbaal opmaken. Een afschrift van het proces-verbaal wordt verstrekt aan degene die de zaken onder zijn beheer had.
3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.
4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten totdat de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.
(…)
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste lid en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."
De Gwd bepaalt - voor zover hier van belang - het volgende:
"Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen."
2.2 Verweerder heeft bij besluit van 10 februari 2012 te kennen gegeven dat wegens overtreding van artikel 36, eerste en derde lid, Gwd en artikel 37 Gwd is besloten tot terstond toepassen van bestuursdwang op 27 januari 2012. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen.
Uit het bij het besluit gevoegde toezichtrapport van de districtsinspecteur van de Landelijke inspectiedienst van 30 januari 2012 blijkt dat de hond ondeugdelijk was gehuisvest en dat er sprake was van het onthouden van de nodige (veterinaire) zorg. Ook uit de bij het besluit gevoegde verklaring van de dierenarts van 27 januari 2012, die de hond op die dag heeft onderzocht, blijkt dat de hond de nodige verzorging is onthouden. De conditie van de hond, hij was extreem mager, en de huisvesting van de hond noopte verweerder tot onmiddellijk ingrijpen. Nadat de hond in bewaring is genomen, heeft zij vier dagen aan het infuus gelegen. Volgens verweerder was sprake van een levensbedreigende situatie.
2.3 Tijdens het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat verzoeker de hond niet meer terug wil. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niettemin nog een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening omdat de kosten van de opvang van de hond per dag stijgen.
2.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht vastgesteld dat verzoeker de bij het besluit genoemde artikelen van de Gwd heeft overtreden.
Bij het onderzoek op 27 januari 2012, zoals beschreven in het toezichtrapport van 30 januari 2012 en de diergeneeskundige verklaring van 27 januari 2012, welke stukken bij het besluit van 10 februari 2012 zijn gevoegd, is gebleken dat ten aanzien van de hond in ieder geval sprake is van het onthouden van de nodige (veterinaire) zorg. Samengevat weergegeven is blijkens het toezichtrapport geconstateerd dat de hond, die aan een stoel aangelijnd was, extreem mager was. De ribben en uitstekende heupbeenderen waren duidelijk waarneembaar. Enig vlees of spiermassa ontbrak. Voorts is geconstateerd dat de slijmvliezen in de bek van de hond enigszins bleek waren. Hij had geen beschikking over water. Verder rook de hond sterk naar urine en uitwerpselen. Tot slot is geconstateerd dat de hond vlooien had. De dierenarts heeft geconstateerd dat de hond zeer sterk vermagerd was en dat de huid strak om de ribben, scapula, rugwervels en bekken heen zat. De hond had een gewicht van 11,4 kilogram, terwijl dit gewicht rond de 20-25 kilogram zou moeten zijn.
Ook uit de bij het toezichtrapport behorende foto’s laten het beeld zien van een extreem magere hond.
2.5 Verzoeker heeft deze bevindingen niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. De stellingen van verzoeker dat hij de hond goed heeft verzorgd en heeft voorzien van voer en water en dat de extreme vermagering, die verzoeker ook zelf heeft geconstateerd, is veroorzaakt door iets anders, acht de voorzieningenrechter weinig geloofwaardig en speculatief. Blijkens het aanvullend toezichtrapport van 26 maart 2012 heeft bloedonderzoek, na inbeslagname van de hond, geen oorzaken aangewezen dat de hond lichamelijk iets mankeert dat de vermagering zou kunnen verklaren. Bovendien is gebleken dat de hond na vier weken, door goede voeding en intensieve verzorging, in totaal 8,6 kilogram is aangekomen. Dat de vermagering van de hond een andere oorzaak zou hebben dan ondervoeding is derhalve niet aannemelijk gemaakt.
2.6 Gelet hierop is er voldoende grond voor het oordeel dat verzoeker de in het besluit vermelde bepalingen van de Gwd heeft overtreden. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam om op grond van artikel 106 Gwd handhavend op te treden.
2.7 De toestand van de hond op 27 januari 2012 was naar het oordeel van de voorzieningenrechter dermate slecht dat verweerder terstond tot toepassen van bestuursdwang heeft kunnen overgaan. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker blijkens het toezichtrapport te kennen heeft gegeven dat hij wel heeft overwogen om met de hond naar de dierenarts te gaan, maar uiteindelijk heeft besloten om de situatie van de hond nog even aan te kijken omdat deze – naar verzoeker stelt – wel goed at en dronk, normale ontlasting had en vrolijk en alert was. Dergelijke constateringen van verzoeker hadden juist aanleiding moeten zijn om een dierenarts naar de hond te laten kijken en nader onderzoek te laten doen naar de, ook door verzoeker geconstateerde, extreme vermagering. De stelling van verzoeker dat hem ten onrechte geen termijn is gegeven om de verzorging van de hond op zich te nemen, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet. Op geen enkele manier is immers gebleken dat verzoeker de (veterinaire) zorg van de hond adequaat ter hand heeft genomen, terwijl de hond blijkens de verklaring van de dierenarts van 3 april 2012 intensieve verpleging nodig had.
2.8 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2012.
w.g. E. Dijt w.g. P.M. Beishuizen