5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient te beoordelen of verweerder de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen terecht op nihil heeft vastgesteld. Het College overweegt daartoe het volgende.
5.2 Het College stelt voorop dat in artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies is bepaald dat vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Uit de bewoordingen van dit artikelonderdeel valt niet af te leiden dat daarmee ook is bedoeld kosten van subsidiëring uit te sluiten die na de indiening van de aanvraag zijn betaald voor toen uitgevoerde werkzaamheden waarvoor vóór de indiening van de aanvraag verplichtingen zijn aangegaan. Uit de toelichting op dit artikelonderdeel, zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, valt zulks evenmin af te leiden. Zoals het College al eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 17 april 2003, AWB 02/1364, LJN AF8082) kan het aangaan van verplichtingen niet gelijkgesteld worden aan het maken van kosten. Het gaat hier om te onderscheiden begrippen. De Kaderwet EZ-subsidies gaat daarvan ook uit; in verschillende andere subsidieregelingen die hun grondslag vinden in deze wet wordt uitdrukkelijk de voorwaarde gesteld dat voorafgaand aan de indiening van de aanvraag om subsidie met betrekking tot de investering geen verplichtingen zijn aangegaan.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat de primaire stelling van verweerder dat appellant met het sluiten van de overeenkomst tot het treffen van veiligheidsmaatregelen een betalingsverplichting is aangegaan en aldus kosten zijn gemaakt voorafgaand aan de aanvraag tot subsidieverlening, geen grondslag in de Subsidieregeling vindt. Deze primaire stelling kan het bestreden besluit dan ook niet dragen.
5.3 Verweerder heeft mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant de overeenkomst voor de veiligheidsmaatregelen heeft gesloten vóórdat hij de veiligheidsscan heeft laten uitvoeren, hetgeen volgens verweerder in strijd is met artikel 9.5, tweede lid, van de Subsidieregeling.
Het College stelt voorop dat, ten tijde hier van belang, in artikel 9.5, tweede lid, van de Subsidieregeling is bepaald dat indien uit de veiligheidsscans blijkt dat de MKB-ondernemer veiligheidsmaatregelen kan treffen, de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen 50 procent van de subsidiabele kosten bedraagt, maar niet meer dan € 700. Uit de bewoordingen van dit artikelonderdeel volgt niet dat de veiligheidsscan moet hebben plaatsgevonden vóórdat de overeenkomst tot het treffen van de veiligheidsmaatregelen wordt gesloten. Uit de toelichting op de wijziging van de Subsidieregeling, zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, valt dit evenmin af te leiden. Het beroep ter zitting van verweerder op het stimuleringsdoel van de Subsidieregeling kan dientengevolge evenmin slagen.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat ook de subsidiaire stelling van verweerder het bestreden besluit niet kan dragen.
5.4 Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5.5 Het College beschikt over voldoende gegevens om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 19 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, zelf in de zaak te voorzien.
Niet in geschil is dat appellant op 20 juli 2010 de subsidie heeft aangevraagd, dat op 31 augustus 2010 een veiligheidsscan is uitgevoerd waarin onder meer is geadviseerd een alarmsysteem te installeren en dat op 24 november 2010 het alarmsysteem is opgeleverd. Wat er ook zij van de betaling van appellant op 20 juli 2010, het College stelt vast dat met de betaling ten bedrage van € 2.314,55 van 6 december 2010 sprake is van kosten gemaakt ná de subsidieaanvraag. Deze kosten bedragen meer dan de maximale subsidie van € 700 voor de veiligheidsmaatregelen die kan worden gegeven op grond van de Subsidieregeling. Nu niet is gebleken is van enig ander beletsel voor de vaststelling van de subsidie herroept het College het besluit van 1 maart 2011, voor zover daarin de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen op nihil is vastgesteld en stelt de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen vast op € 700.
5.6 Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.