ECLI:NL:CBB:2012:BV9096

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/818
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve registratie van rund in I&R-systeem en meldplicht van de houder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant A, een veehouder, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De zaak betreft de ambtshalve registratie van een rund in het identificatie- en registratiesysteem (I&R-systeem) door de Staatssecretaris, nadat appellant niet tijdig had voldaan aan zijn meldplicht. Appellant had op 27 april 2010 een rund afgevoerd, maar had deze afvoer niet binnen de voorgeschreven termijn van drie dagen gemeld. De Staatssecretaris heeft daarop ambtshalve de registratie uitgevoerd, waarvoor appellant een vergoeding van € 16,79 in rekening werd gebracht.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat hij wel degelijk aan zijn meldplicht had voldaan. Hij beweerde dat hij op 27 maart 2010 slachtgegevens per computer had verzonden en op 30 maart 2010 telefonisch een gecombineerde melding had gedaan. Het College heeft echter vastgesteld dat de melding per computer niet de I&R-registratie betrof, maar slachtgegevens die in een ander systeem werden geregistreerd. Bovendien is niet aangetoond dat de telefonische melding correct was gedaan aan het I&R-systeem.

Het College concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij aan zijn meldplicht heeft voldaan en dat de Staatssecretaris terecht gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot ambtshalve herstel van de registratie. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte registratie in het I&R-systeem en de verantwoordelijkheden van de houder van dieren.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(enkelvoudige kamer)
AWB 10/818 1 maart 2012
11224 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling identificatie en registratie van dieren
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (voorheen: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), verweerder,
gemachtigde: mr. R. Kuipers, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder op grond van artikel 22, derde lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren (hierna: Regeling) de registratie van een afgevoerd rund in het I&R-systeem uitgevoerd.
Bij besluit van 8 juli 2010 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 juli 2010, bij het College binnengekomen op 29 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 september 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 19 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1. Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (Pb L 204 van 11.8.2000; blz. 1), zoals nadien gewijzigd, houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“ Artikel 7
1. Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:
- houdt een register bij,
- stelt, (…) de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop het een en ander heeft plaatsgevonden.
(…)”
De Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 (Stcrt. 2001, 250, nadien gewijzigd; hierna: Regeling) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“ Artikel 20
1. De termijn, bedoeld in artikel 7, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van verordening 1760/2000, waarbinnen de houder de minister in kennis stelt van de in dat onderdeel bedoelde gegevens, bedraagt 3 werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis waarvan kennisgeving wordt gedaan, heeft plaatsgevonden.
2. Bij de in het eerste lid bedoelde kennisgeving doet de houder opgave van zijn relatienummer, het UBN van het betrokken bedrijf en van de identificatiecode van het betrokken rund, alsmede in voorkomend geval van het feit dat merkverlies is opgetreden.
(…)
Artikel 21
1. De kennisgevingen, bedoeld in artikel 20, eerste en vijfde lid, geschieden per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem, of elektronisch.
2. Het eerste lid is tevens van toepassing op een kennisgeving die niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 20, eerste en zesde lid, is gedaan.
Artikel 22
(…)
3. Indien de houder de kennisgeving, bedoeld in artikel 20, eerste en vijfde lid, heeft nagelaten of bij deze kennisgeving onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan hierin op kosten van de nalatige houder door de minister worden voorzien.
Artikel 23
1. De houder kan een kennisgeving herstellen.
2. Het verzoek tot herstel van een kennisgeving geschiedt per telefoon via het daartoe ingerichte voice response systeem of elektronisch.
(…)
Artikel 43e
(…)
2. Voor het in artikel 22, derde lid, bedoelde invoeren van ontbrekende of juiste gegevens is de houder namens wie de kennisgeving is verricht de volgende vergoedingen per kennisgeving per rund verschuldigd:
a. ingeval aanvullend onderzoek nodig is: € 27,83;
b. ingeval geen aanvullend onderzoek nodig is: € 16,79.”
2.2. Verweerder heeft het volgende gesteld.
Op grond van de regelgeving moet de afvoer van een rund binnen drie dagen na de dag van afvoer door de houder van het dier aan het I&R-systeem van verweerder gemeld worden. Daartoe zijn drie mogelijkheden: per telefoon (via een Voice Response Systeem ofwel VRS), via een management programma of rechtstreeks via de computer. Daarnaast kan een veehouder via ‘mijn dossier’ op de LNV-site zijn geregistreerde bedrijfs- en diergegevens raadplegen, waaronder zijn stallijst en diermutaties.
In het I&R-systeem is op 30 maart 2010 de melding ontvangen van aanvoer van een dier met ID-code NL328063136. Onder het uniek bedrijfsnummer (UBN) van appellant was geen afvoermelding van dit dier gedaan en daarom is op 5 april 2010 een ‘Overzicht maatregelen’ met mogelijkheid tot herstel gestuurd. Op 27 april 2010 was nog geen reactie ontvangen. Op grond van artikel 22, derde lid, van de Regeling dient verweerder in een dergelijk geval ambtshalve tot registratie over te gaan. Hiervoor wordt conform artikel 43e, tweede lid, sub b van de Regeling een tarief van € 16,79 in rekening gebracht. Appellant is bij besluit van dezelfde datum van het ambtshalve herstel van de registratie op de hoogte gebracht.
De gegevens die appellant op 27 maart 2010 per computer heeft verstuurd, zijn voedselketeninformatie (VKI) gegevens die niet in het I&R-systeem, maar in het VKI-bestand geregistreerd worden. Appellant heeft gesteld op 30 maart 2010 een melding per telefoon aan het VRS-systeem van de Gezondheidsdienst voor dieren (GD) te hebben gedaan. Het eventueel niet of niet tijdig uitwisselen van de gegevens door het GD-systeem aan het I&R-systeem kan verweerder echter niet worden verweten. Overigens is niet gebleken van storingen in het I&R-systeem omstreeks het tijdstip van de gestelde melding.
2.3. Appellant voert aan dat hij heeft voldaan aan de meldplicht. Op 27 maart 2010 heeft hij de slachtgegevens per computer aan verweerder verzonden en op 30 maart 2010 heeft hij telefonisch een gecombineerde melding – destijds een nieuwe keuzemogelijkheid waarbij het doorgeven van voedselketeninformatie en een I&R- melding tegelijk kan worden gedaan – gedaan. Volgens appellant is die melding door een fout in verweerders systeem niet verwerkt. De handelaar heeft aan appellant bevestigd dat de afmelding goed was gedaan.
Tenslotte stelt appellant dat het onredelijk is dat een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan de meldplicht.
2.4. Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht ambtshalve de registratie van de afvoer van het rund in het I&R-systeem heeft uitgevoerd. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
2.5. Niet bestreden is dat appellant de houder is van het rund met ID-code NL328063136 dat op 30 maart 2010 is aangevoerd op een slachterij in Tilburg. Eveneens staat vast dat appellant op 5 april 2010 een ‘Overzicht maatregelen’ heeft ontvangen waarin is opgenomen de constatering dat een afvoermelding van het betreffende rund in het I&R-systeem ontbreekt en het verzoek dit gebrek te herstellen. De wijze waarop dat diende te gebeuren is uiteengezet in een bij het overzicht gevoegde toelichting. Vervolgens heeft appellant het registratiegebrek niet hersteld en is verweerder overgegaan tot het uitvoeren van het herstel.
2.6. Uit artikel 20 Regeling volgt dat appellant verantwoordelijk is voor de melding van de afvoer van het betreffende rund. Appellant heeft niet aangetoond dat hij die melding heeft verricht. Gebleken is dat de melding per computer op 27 maart 2010 niet de I&R-registratie van de afvoer van het rund betrof, maar de slachtgegevens die in het VKI-bestand worden geregistreerd en dat de melding per telefoon op 30 maart 2010 niet is gedaan aan het VRS van het I&R-systeem, maar van het GD-systeem. Van storingen in (de communicatie met) het I&R-systeem omstreeks het tijdstip van de gestelde melding is niet gebleken. Appellant heeft vervolgens de mogelijkheid tot herstel van het registratiegebrek door de afvoermelding te doen naar aanleiding van het ‘Overzicht maatregelen’ van 5 april 2010 onbenut gelaten. Hieruit volgt dat verweerder, gezien het belang van een juiste registratie en een adequaat functionerend I&R-systeem, gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid tot ambtshalve herstel van het registratiegebrek op grond van artikel 22, derde lid, Regeling.
De stelling van appellant in verband met een aan hem opgelegde boete behoeft geen beoordeling, aangezien vast is komen te staan dat de boete geen betrekking heeft op het onderwerp van dit geschil.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2012.
w.g. M. van Duuren w.g. L.B.J. Leunissen