ECLI:NL:CBB:2012:BV8973

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/312
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Winkeltijdenwet en de hoogte van de dwangsom bij overtreding

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, stond de appellante, A B.V., in beroep tegen een besluit van de burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer. Dit besluit, genomen op 26 november 2010, hield in dat de appellante een last onder dwangsom was opgelegd voor het openen van haar winkel op zondagen, die niet waren aangewezen als koopzondagen. De dwangsom was vastgesteld op € 20.000 per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 80.000. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 9 maart 2011, heeft appellante op 19 april 2011 beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 22 februari 2012, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden, heeft de voorzitter de beslissing en de gronden daarvan medegedeeld. Het College verklaarde het beroep ongegrond. De appellante voerde aan dat zij mogelijk aanspraak kon maken op een ontheffing om op zondag geopend te zijn, en dat de last onder dwangsom ten onrechte was opgelegd zonder een begunstigingstermijn. Het College verwierp deze argumenten als tardief en in strijd met de goede procesorde.

Het College oordeelde dat er geen geschil bestond over de overtreding van het verbod op zondagopenstelling, aangezien appellante geen ontheffing had. De enige vraag die ter beoordeling stond, was of de hoogte van de dwangsom terecht was vastgesteld. Het College concludeerde dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding stond tot de ernst van de overtreding en dat de bestuursorganen voldoende hadden onderbouwd waarom de dwangsom redelijk was. De appellante kon niet aantonen dat haar situatie anders was dan die van andere supermarkten die ook een last onder dwangsom hadden gekregen. Het College zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/312 22 februari 2012
12510 Winkeltijdenwet
Bestuursdwang/dwangsom
Proces verbaal van mondelinge uitspraak ingevolge artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaak van:
A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: mr. J.W.O. Croockewit, advocaat te Amsterdam,
tegen
burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerders,
gemachtigde: mr. H.M. Kooi-Aikema, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
Zitting hebben: mr. R.C. Stam, voorzitter,
mr. J. van Santvoort, waarnemend griffier.
Ter zitting zijn partijen bij voornoemde gemachtigden verschenen.
Bij besluit van 26 november 2010 hebben verweerders appellante een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat appellante voor elke dag dat zij in strijd met de Winkeltijdenwet op zondagen, die niet zijn aangewezen als koopzondagen, haar winkel voor het publiek geopend heeft, een dwangsom verbeurt van € 20.000,-- per geconstateerde overtreding tot een maximum van € 80.000,--.
Bij besluit van 9 maart 2011 hebben verweerders het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard en het maximum bedrag dat aan dwangsom verbeurd kan worden vastgesteld op € 60.000,--.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 19 april 2011 beroep ingesteld.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten heeft de voorzitter aan partijen de beslissing en de gronden van de beslissing medegedeeld.
Beslissing: het College verklaart het beroep ongegrond.
Gronden:
- Appellante heeft ter zitting aangevoerd dat zij, als gevolg van de uitspraak van het College van 16 december 2011 (LJN: BV0942), mogelijk nog aanspraak kan maken op een ontheffing om op zondag geopend te zijn. Voorts heeft appellante ter zitting aangevoerd dat verweerders bij de oplegging van de last onder dwangsom ten onrechte geen begunstigingstermijn in de zin van artikel 5:32a, tweede lid, Awb in acht hebben genomen. Eveneens hebben verweerders de last onder dwangsom niet vooraf aangekondigd. Het College gaat in deze uitspraak voorbij aan deze tardief en in strijd met de goede procesorde ingebrachte beroepsgronden.
- Tussen partijen is niet in geschil dat appellante het verbod op zondagopenstelling heeft overtreden. Zij beschikt niet over een ontheffing van dat verbod.
- De enige beroepsgrond die thans ter beoordeling staat is de vraag of verweerders de dwangsom terecht op € 20.000,-- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 60.000,--, hebben vastgesteld. Het College beantwoordt die vraag bevestigend en oordeelt daartoe als volgt.
- Met betrekking tot het argument van appellante dat de hoogte van de opgelegde dwangsom onevenredig is overweegt het College dat de hoogte van een vastgestelde dwangsom in redelijke verhouding dient te staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Volgens vaste jurisprudentie – verwezen wordt naar de uitspraak van het College van 27 oktober 2009 (LJN: BK1424) – bestaat er bij de beoordeling van een last onder dwangsom geen aanleiding voor de, bij punitieve sancties passende, indringende toetsing aan de in artikel 3:4, tweede lid, Awb besloten liggende evenredigheidsmaatstaf, ook niet wat betreft de hoogte van de dwangsom. Op grond van de uit artikel 5:32b, derde lid, Awb voortvloeiende maatstaf geldt daarbij slechts de beperking dat het bedrag van de dwangsom niet disproportioneel hoog mag zijn in verhouding tot de ernst van de overtreding. Voorts biedt deze maatstaf naar zijn strekking ruimte voor een bestuurlijke afweging van belangen bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom. De wijze waarop een bestuursorgaan gebruik heeft gemaakt van deze beoordelingsvrijheid dient door de rechter terughoudend te worden getoetst.
- In het voorliggende geval is het College van oordeel dat verweerders in het bestreden besluit, alsmede in een toelichtend memorandum van 15 februari 2011 dat is opgesteld in het kader van de bezwaarprocedure, in voldoende mate uiteen hebben gezet waarom een dwangsom van € 20.000,-- per geconstateerde overtreding, met een maximum van € 60.000,-- redelijk is. Het College neemt daarbij voorts nog in aanmerking dat de hoogte van de dwangsom per geconstateerde overtreding in overeenstemming is met het Programma Handhaving en Toezicht 2011 van verweerders.
- Voor zover appellante een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan slaagt dit niet. De enkele verwijzing naar de oplegging van een last onder dwangsom door een ander bestuursorgaan in een andere situatie is daarvoor onvoldoende. Daarnaast heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat haar situatie onderscheiden dient te worden van twee andere supermarkten aan wie verweerders een last onder dwangsom hebben opgelegd.
- Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.
w.g. R.C. Stam w.g. J. van Santvoort