Verweerder verwijst in het besluit naar een telefonische mededeling van een toezichthouder van de nVWA van 25 januari 2012, waaruit blijkt dat in opdracht van de gemeente B één van de stallen van verzoeker buiten gebruik is gesteld en de toegang tot deze stal is afgesloten. Verder heeft de gemeente B volgens deze mededeling twee van de schuilstallen van verzoeker buiten gebruik gesteld. Deze schuilstallen zullen worden gesloopt. Volgens verweerder heeft dit tot gevolg dat de beschikbare ruimte voor het huisvesten van verzoekers dieren ernstig wordt beperkt. Naar aanleiding van deze melding en de sinds 2008 op verzoekers bedrijf uitgevoerde controles en de daarbij geconstateerde overtredingen heeft verweerder besloten tot de bestreden last onder bestuursdwang. Ter zitting is namens verweerder verklaard dat het onwaarschijnlijk is dat verzoeker de geëiste maatregelen volledig zal uitvoeren en dat het voornemen bestaat bestuursdwang toe te passen door een aantal dieren - met name de dieren waarvan de gezondheidstoestand te wensen overlaat - in beslag te nemen en elders onder te brengen, op kosten van verzoeker.
2.3 Verzoeker heeft het standpunt van verweerder weersproken. Verzoeker stelt dat de schuilstallen in het weiland achter de boerderij, na het laatste controlebezoek van verweerder op 20 oktober 2011, zijn aangepast. Het dak van de schuren is hersteld. Er is verder geen sprake van buiten gebruikstelling en sloop van deze schuren. Ook zal de stal aan de boerderij niet worden gesloopt. Deze stal is nu weliswaar van gemeenteweg verzegeld, maar deze zal, zoals met de gemeente in afgesproken, vanwege plaatsing op de monumentenlijst, worden hersteld. Aan de overige maatregelen van de last wordt volgens verzoeker in essentie voldaan. Een deel van de veestapel is ondergebracht in een zogenoemde grupstal, de overige dieren verblijven in een met houtwallen omzoomd weiland. De dieren die buiten verblijven kunnen in het geaccidenteerde terrein beschutting tegen weer en wind vinden en zonodig bieden de schuilhutten droge en schone ligplaatsen. Het gaat om een al langere tijd bestaande, vredige kudde, waarvan de rangorde vaststaat zodat geen sprake is van rivaliteit. De dieren worden gevoerd met maïs en kuilgras.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
De controlerapporten van 23 januari 2009, 14 december 2010, 14 januari 2011, 18 februari 2011, 8 april 2011 en de diergeneeskundige verklaring van 20 oktober 2011, bieden onvoldoende grondslag voor de huidige last onder bestuursdwang. Gebleken is dat na 20 oktober 2011 op het bedrijf van verzoeker geen controlebezoek meer heeft plaatsgevonden. Naar aanleiding van de in het besluit genoemde telefonische melding is geen nader onderzoek naar de actuele situatie verricht. Nadat het besluit was genomen heeft E op afstand van het bedrijf van verzoeker enige waarnemingen gedaan, maar dit heeft weinig relevante informatie opgeleverd. De telefonische mededeling van
25 januari 2012 dat de gemeente B heeft besloten tot sloop van verzoekers stal en een tweetal schuren (schuilhutten) is niet met stukken onderbouwd en verzoeker heeft deze informatie gemotiveerd weersproken. Bij deze stand van zaken kan niet worden uitgesloten dat verweerder niet over actuele, juiste informatie beschikt. Verzoeker heeft gesteld, onder meer met verwijzing naar foto’s welke op 2 februari 2012 zijn gemaakt, dat de daken van de schuren zijn gerepareerd en een voldoende schuilgelegenheid bieden voor de dieren. Wel is het terrein bij de schuren nat en modderig, maar in de schuren zijn volgens verzoeker voldoende droge ligplaatsen.
Uit de gedingstukken blijkt dat de afgelopen jaren bij herhaling, uit het oogpunt van dierenwelzijn en -gezondheid, kritische kanttekeningen bij verzoekers bedrijfsvoering zijn geplaatst. Daaruit komt ook naar voren dat verzoeker in beginsel bereid is de vanwege verweerder gegeven aanwijzingen en waarschuwingen op te volgen. Ook ter zitting is niet het beeld ontstaan dat verzoeker geen oog heeft voor de gezondheid en het welzijn van zijn dieren, al verschilt zijn bedrijfsvoering nogal van de reguliere rundveehouderij.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat op het bedrijf van verzoeker thans een situatie bestaat waarin de gezondheid en het welzijn van de dieren zozeer in het gedrang is, dat ingrijpen met bestuursdwang geboden is. Het gegeven dat een deel van het vee permanent buiten verblijft, ook onder de huidige winterse omstandigheden, is in dit opzicht niet doorslaggevend. De dierenarts D heeft verklaard dat rundvee, mits in goede conditie, daar tegen bestand is. Niet is gebleken dat (een deel van) de dieren die nu buiten verblijven verzwakt zijn of anderszins niet in staat zijn vorst en sneeuw te trotseren. Op de door verzoeker getoonde foto’s, die naar zijn zeggen zeer recent zijn gemaakt, zijn geen vermagerde of vervuilde dieren te zien.
Het verzoek zal worden toegewezen.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.