2. De beoordeling van het geschil
2.1 Met haar Gecombineerde Opgave 2010 heeft appellante uitbetaling van toeslagrechten aangevraagd. Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld. Uit het besluit blijkt dat verweerder de oppervlakte van een aantal gewaspercelen kleiner heeft gemeten dan volgens appellantes opgave. Voor de hoogte van appellantes bedrijfstoeslag 2010 heeft dit geen verschil gemaakt.
Op 24 mei 2011 heeft appellante langs elektronische weg bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 maart 2011, omdat zij het met de door verweerder vastgestelde kleinere oppervlaktes niet eens was. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 28 juni 2011 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het bezwaar niet binnen de door artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven termijn is ingediend en de door appellante aangedragen redenen voor de termijnoverschrijding geen grond zijn om deze overschrijding op basis van artikel 6:11 Awb niet aan appellante toe te rekenen.
In het verweerschrift heeft verweerder nog opgemerkt dat de stelling van appellante dat de oppervlakte zoals vastgesteld in het kader van de bedrijfstoeslag 2010 ook voor volgende jaren definitief is, niet juist is. De oppervlaktes worden voor elk jaar opnieuw vastgesteld en tegen deze vaststellingen staat opnieuw bezwaar en beroep open. Ter zitting heeft verweerder verder aangegeven dat ook tegen besluiten op grond van de Meststoffenwet apart bezwaar en beroep openstaat.
2.2 Appellante heeft in haar beroepschrift opgemerkt dat het op zichzelf juist is dat zij haar bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Appellante meent echter gegronde redenen te hebben voor overschrijding van de termijn. In het besluit van 24 maart 2011 wordt namelijk alleen gesproken over de beslissing over de uitbetaling van de bedrijfstoeslag 2010. Appellante had tegen deze beslissing geen bezwaar, want hoewel verweerder een aantal percelen kleiner had gemeten dan ze volgens appellante zijn, hield appellante toch ruim voldoende hectaren landbouwgrond over om alle toeslagrechten uitbetaald te krijgen. Toen appellante echter in mei 2011 de Gecombineerde opgave 2011 invulde, bleek dat de perceelsoppervlaktes zoals vermeld in het besluit van 24 maart 2011 bepalend waren. Dit is ook van belang in het kader van besluiten op grond van de Meststoffenwet. Volgens verweerder had appellante bezwaar moeten maken tegen het besluit van 24 maart 2011, ondanks het feit dat zij het wel eens was met de beslissing over de bedrijfstoeslag. Dit staat echter op geen enkele wijze vermeld in het besluit. Verweerder is dus nalatig geweest en het valt appellante daarom niet te verwijten dat zij niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 24 maart 2011.
2.3.1 Vast staat dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor ingevolge artikel 6:7 Awb geldende termijn is ingediend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat de door appellante aangedragen redenen voor de termijnoverschrijding geen grond zijn om niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar op de voet van artikel 6:11 Awb achterwege te laten. Het College overweegt daarover als volgt.
2.3.2 Ingevolge artikel 6:11 Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3.3 Het College stelt vast dat uit het besluit van 24 maart 2011 blijkt dat verweerder bij een aantal percelen van een kleinere oppervlakte is uitgegaan dan door appellante is opgegeven. Het besluit vermeldt verder binnen welke termijn en bij welk orgaan appellante bezwaar kan maken indien zij zich met het besluit niet kan verenigen. Appellante heeft dit ook onderkend maar heeft ervan afgezien bezwaar te maken omdat zij het met de hoogte van de bedrijfstoeslag 2010 als zodanig eens was. Naar appellante stelt werd het haar pas bij het invullen van de Gecombineerde opgave 2011 - na afloop van de bezwarentermijn - duidelijk dat zij desondanks bezwaar had kunnen maken tegen de beslissing bedrijfstoeslag 2010 om langs die weg de door verweerder gemeten perceelsoppervlaktes aan te vechten.
2.3.4 Naar het oordeel van het College volgt uit de omstandigheid dat het besluit van 24 maart 2011 niet uitdrukkelijk wijst op de mogelijkheid daartegen bezwaar te maken in de door appellante bedoelde situatie, niet dat redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellante ten aanzien van de termijnoverschrijding in verzuim is geweest. Het College neemt daarbij in aanmerking dat appellante op 11 januari 2011 telefonisch contact heeft gehad met het loket van verweerder, waarbij haar is meegedeeld dat zij in bezwaar kan gaan tegen de beslissing inzake de bedrijfstoeslag 2010 als zij niet akkoord is met de oppervlakte zoals verweerder die bepaalt. Appellante had dus, toen zij die beslissing vervolgens in de vorm van het besluit van 24 maart 2011 ontving, kunnen begrijpen dat zij tegen dit besluit - in het bijzonder tegen de gemeten oppervlaktes - bezwaar kon maken, ondanks het feit dat zij zich kon verenigen met de vastgestelde hoogte van de bedrijfstoeslag 2010. Voor zover appellante - zoals zij ter zitting heeft opgemerkt - in dit opzicht niettemin reden zag tot twijfel, had het op haar weg gelegen zich hierover tijdig nader te laten informeren, bijvoorbeeld door nogmaals met verweerders loket contact op te nemen. Door dat na te laten, heeft appellante niet het nodige gedaan om ervoor te zorgen dat zij tijdig bezwaar zou maken. De gevolgen daarvan komen voor rekening van appellante. Verder was verweerder - anders dan appellante betoogt - rechtens niet gehouden om wat betreft de mogelijkheid van bezwaar verdergaande informatie in het besluit op te nemen dan wordt vereist door artikel 3:45 Awb, te weten door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt.
2.3.5 Het voorgaande brengt het College tot de slotsom dat verweerder terecht geen grond heeft gezien om niet-ontvankelijkverklaring van appellantes bezwaar op de voet van artikel 6:11 Awb achterwege te laten.
2.4 Het beroep dient ongegrond verklaard te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.