5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geding staat de vraag centraal of verweerders, na heroverweging in de bezwaarprocedure, terecht hun besluit van 12 november 2010 hebben gehandhaafd. Bij dat besluit hebben verweerders geweigerd de aan appellante verleende ontheffing voor de zondagavondopenstelling van haar supermarkt te verlengen voor de periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011. Het College beantwoordt vorengenoemde vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2 Bij het hiervoor in rubriek 2 genoemde besluit van 29 december 2010 hebben verweerders appellante geïnformeerd over de uitslag van de loting die op 22 december 2010 heeft plaatsgevonden. Op basis van deze uitslag hebben verweerders aan appellante ontheffing verleend voor het jaar 2014. Nu duidelijk is dat verweerders daarbij toepassing hebben gegeven aan het Beleid, houdt dit besluit tevens de op dit beleid steunende weigering van verweerders in om aan appellante jaarlijks een ontheffing te verlenen in de periode van 2011 tot en met 2013.
5.3 Het College stelt vast dat het Beleid op 1 januari 2011 in werking is getreden en derhalve gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 27 mei 2011 voor de hier in geding zijnde periode van 1 januari 2011 tot 1 juli 2011. Voorts constateert het College dat deze periode gedeeltelijk samenvalt met de periode waarop genoemd besluit van 29 december 2010 betrekking heeft, nu verweerders daarin (onder meer) hebben geweigerd appellante ontheffing te verlenen voor het jaar 2011. Van belang is verder dat appellante tegen het besluit van 12 november 2010 onder meer heeft aangevoerd dat de gevraagde ontheffing daarbij ten onrechte is afgewezen op grond van het nieuwe beleid omdat dit beleid volgens haar materieel onrechtmatig is voor zover daarin is voorzien in een roulatiesysteem waarin huidige ontheffinghouders niet mogen meeloten. Voorts is van belang dat verweerders het besluit van 29 december 2010 hebben genomen in het kader van de uitvoering van het nieuwe beleid, zoals dit is vastgesteld in het Beleid en dat daarin sprake is van een nieuwe verdelingsmethode op basis van een lotingprocedure die zodanig is ingericht dat dit het door appellante in genoemd bezwaar gevreesde effect van uitsluiting van het verlenen van een ontheffing voor 2011 tot gevolg heeft gehad. Onder deze omstandigheden hadden verweerders naar het oordeel van het College bij het bestreden besluit niet voorbij mogen gaan aan het reeds eerder genomen besluit van 29 december 2010 en hadden zij aandacht moeten schenken aan de betekenis van dat besluit in het kader van de heroverweging van hun besluit van 12 november 2010 op grondslag van het daartegen door appellante gemaakte bezwaar.
Het College ziet hierin echter onvoldoende grond voor vernietiging van het bestreden besluit wegens een motiveringsgebrek. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.4 In het besluit van 12 november 2010 hebben verweerders - hier samenvattend weergegeven - uiteengezet dat zij aan de gemeenteraad een voorstel hebben gedaan tot wijziging van artikel 6 van de Verordening 2005, dat zij in dat kader het voornemen hebben om nieuw beleid te gaan voeren bij het verlenen van de in dat artikel bedoelde ontheffingen, dat dit beleid zal worden afgestemd met de gemeenteraad en dat deze afstemming nog moet plaatsvinden. Voorts hebben verweerders, onder verwijzing naar hun besluit van 2 maart 2010, waarbij zij aan appellante ontheffing hebben verleend tot 1 januari 2011, aangegeven dat zij ook thans nog niet willen vooruitlopen op genoemde wijzingen van het beoordelingskader voor de door appellante gevraagde ontheffing voor de periode na 1 januari 2011.
Ter zitting hebben verweerders verklaard dat zij deze grond voor weigering van de gevraagde ontheffing in het bestreden besluit hebben willen handhaven en dat zij met de in dat besluit gegeven motivering voor de afwijking van het advies van de Commissie niet hebben beoogd om materieel toepassing te geven aan het Beleid.
5.5 Toegeven moet worden dat deze bedoeling in het bestreden besluit niet duidelijk uit de verf komt, maar het College ziet daarin onvoldoende aanleiding om aan genoemde motivering van dat besluit niet de betekenis toe te kennen die daaraan volgens verweerders moet worden gehecht. Appellante heeft in bezwaar – naast de hiervoor in 5.3 genoemde grond – verder nog aangevoerd dat verweerders aan de weigering van de ontheffing ten onrechte ten grondslag hebben gelegd dat nog beleidswijzigingen in voorbereiding zijn en dat zij de aanvraag om verlenging van de ontheffing hadden moeten toetsen aan de bestaande regelingen volgens welke deze aanvraag had moeten worden toegewezen. De in het bestreden besluit neergelegde motivering van de afwijking van het advies van de Commissie kan, naar het College voorkomt, worden gezien als een reactie van verweerders op dit bezwaar, inhoudend dat zij in het licht van de aanstaande beleidswijziging het standpunt van de Commissie verwerpen dat zij hadden moeten bezien of de gevraagde ontheffing op basis van de oude gedragslijn, namelijk op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, had kunnen worden verleend.
Het College gaat er derhalve bij de verdere beoordeling van uit dat verweerders in het bestreden besluit geen afstand hebben willen nemen van de motivering van het primaire besluit van 12 november 2010, die er in essentie op neerkomt dat zij aan appellante geen ontheffing hebben verleend voor de periode 1 januari 2011 tot 1 juli 2011 omdat zij niet vooruit willen lopen op de definitieve vaststelling van hun nieuwe beleid voor het verlenen van dergelijke ontheffingen.
5.6 Het College overweegt dat verweerders ten tijde van het nemen van het primaire besluit op grond van artikel 6 van de Verordening 2005 en het bestreden besluit op grond van de Verordening bevoegd waren tot het verlenen van ontheffing voor de zondagavondopenstelling. Het staat verweerders in beginsel vrij om binnen de grenzen van deze bevoegdheid beleid te voeren ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid of met betrekking tot deze bevoegdheid beleidsregels in de zin van artikel 4:81 Awb vast te stellen. Voorts staat het verweerders in beginsel vrij om binnen genoemde grenzen bestaand beleid te wijzigen en daartoe beleidsregels in vorengenoemde zin vast te stellen wanneer daarvan voorheen nog geen sprake was. Verweerders hebben erop gewezen dat in de gemeente Doetinchem sprake is van een toegenomen belangstelling van supermarkten voor de in aantal beperkt beschikbare ontheffingen voor de zondagavondopenstelling. In verband daarmee hebben zij het noodzakelijk geacht om in het kader van vorengenoemde bevoegdheid nieuw beleid te ontwikkelen ten einde met ingang van 1 januari 2011 te komen tot een zo rechtvaardig en evenwichtig mogelijke verdeling van deze ontheffingen. Bij de totstandkoming van dat beleid gold als vertrekpunt dat de voorheen in de praktijk gehanteerde methode van verdeling op basis van het principe ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ zou worden verlaten.
In het licht hiervan kan naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat de keuze van verweerders om niet vooruit te willen lopen op het nieuwe beleid per 1 januari 2011 en in afwachting daarvan geen ontheffing aan appellante te verlenen voor de hier in geding zijnde periode op basis van evengenoemd principe, als onredelijk of in strijd met het rechtszekerheids- en zorgvuldigheidsbeginsel moet worden geoordeeld. Met deze keuze wordt immers voorkomen dat een ontheffing wordt verleend die niet past binnen de lijnen van het nieuwe beleid voor de periode vanaf 1 januari 2011, voor de ontwikkeling waarvan verweerders begrijpelijke redenen hebben aangedragen.
Voorts neemt het College hierbij in overweging dat voor appellante duidelijk was, althans voor haar duidelijk kon zijn, dat verweerders per 1 januari 2011 geen ontheffingen meer wilden verlenen met toepassing van evengenoemde verdelingsmethode. Verweerders hebben de verlening van een ontheffing aan appellante tot 1 januari 2011 bij het besluit van 2 maart 2010 reeds gemotiveerd met een beroep op de in voorbereiding zijnde wijziging van de Verordening 2005 en de ontwikkeling van nieuw beleid voor de verdeling van de dan beschikbaar komende ontheffingen. Gelet op de uitspraak van het College van 22 december 2010, nr. AWB 10/149, staat dit besluit in rechte vast. Voorts is van belang dat verweerders op 8 september 2010 en 27 oktober 2010 met alle supermarktondernemers in de gemeente hebben gesproken over het voorgenomen nieuwe beleid, waarbij ook ter sprake is gekomen dat houders van een ontheffing in eerste instantie niet in aanmerking komen voor verlenging van de ontheffing doordat zij als laatste meeloten of –rouleren.
Overigens was voorstelbaar geweest dat verweerders de beslissing op de onderhavige aanvraag van appellante om een ontheffing per 1 januari 2011 zouden hebben aangehouden totdat zij hun beleid dat per die datum zou gaan gelden definitief hadden vastgesteld. Daarvoor bestond echter geen aanleiding, nu appellante verweerders bij brief van
29 oktober 2010 in gebreke heeft gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag om ontheffing per 1 januari 2011 en appellante daarbij uitdrukkelijk heeft verzocht om binnen zeven dagen alsnog op haar aanvraag te beslissen.
5.7 Dat verweerders de in artikel 7:10, eerste lid, Awb, neergelegde beslistermijn hebben overschreden, betekent niet dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, nu deze beslistermijn een termijn van orde betreft. Deze overschrijding doet derhalve geen afbreuk aan de rechtmatigheid van dat besluit.
5.8 Ter zitting heeft appellante verklaard dat zij haar stelling dat zij door de trage handelwijze van verweerders en de gebrekkige besluitvorming rondom de zondagavondopenstelling schade heeft geleden waarvoor zij verweerders aansprakelijk stelt, niet moet worden aangemerkt als een verzoek aan het College om verweerders te veroordelen in deze schade, maar bedoeld is als argument ter onderbouwing van haar conclusie dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwegen ziet het College in dat argument echter geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
5.9 Uit hetgeen hiervoor in 5.4 tot en met 5.8 is overwogen, volgt dat verweerders bij het bestreden besluit terecht hebben geweigerd aan appellanten ontheffing te verlenen per 1 januari 2011.
5.10 Dit betekent dat het College niet toekomt aan de beoordeling of het Beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat of anderszins onrechtmatig moet worden geacht. Het College tekent in dit verband nog aan dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen vorengenoemd besluit van 29 december 2010. Gelet op de inhoud van dat besluit, zou dit de aangewezen weg zijn geweest om haar inhoudelijke bezwaren tegen het Beleid in rechte ter discussie te stellen.
5.11 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.