5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient in dit geschil de vraag te beantwoorden of verweerder de aanvraag van appellante om een EIA-verklaring voor een energie-investering in een fotovoltaïsch zonne-energiesysteem (zonnepanelen) terecht heeft afgewezen omdat appellante deze investering niet tijdig heeft aangemeld. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Uit artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 5, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling volgt dat het verzoek om afgifte van een EIA-verklaring dient plaats te vinden binnen drie maanden na het aangaan van de verplichtingen. Volgens vaste jurisprudentie van het College is het moment van aangaan van verplichtingen in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling het moment waarop partijen het niet meer in hun macht hebben zelf te bepalen dat de overeenkomst geen doorgang vindt (zie onder meer de uitspraak van 13 maart 2007, AWB 06/318, www.rechtspraak.nl, LJN: BA2956).
Vast staat dat appellante op 21 mei 2008 een bestelformulier heeft ondertekend voor het leveren van zonnepanelen. Met de ondertekening van het bestelformulier heeft appellante zich, naar verweerder in het bestreden besluit onweersproken heeft gesteld, akkoord verklaard met de Algemene Voorwaarden Nuon Zonnepanelen 2008-2009 die op de achterzijde van het formulier zijn afgedrukt en waarin is bepaald dat een overeenkomst tot stand komt op het moment dat het door de koper volledig ingevulde en ondertekende bestelformulier door Nuon is ontvangen en aanvaard. Nuon heeft de ontvangst van deze bestelling bevestigd bij brief van 27 mei 2008. Hiermee is naar het oordeel van het College op (uiterlijk) 27 mei 2008 een overeenkomst tot stand gekomen tussen appellante en Nuon met betrekking tot de koop en levering van zonnepanelen. Die overeenkomst is weliswaar onder de – optioneel – ontbindende voorwaarde tot stand gekomen dat de bestelling kosteloos kan worden geannuleerd indien voor de zonnepanelen een aanvraag om SDE-subsidie wordt gedaan en afgewezen, maar appellante had het niet meer in haar macht om te bepalen dat de koop en levering van de zonnepanelen om die reden geen doorgang meer zou vinden, aangezien zij geen invloed had op het al dan niet verstrekken van een SDE-subsidie. Bovendien is de SDE-subsidie toegekend. Het College ziet dan ook geen aanleiding om voor het moment waarop de verplichtingen zijn aangegaan van een andere datum dan 27 mei 2008 uit te gaan. Dat pas op een later moment daadwerkelijk de opdracht tot het plaatsen is gegeven en met de levering en plaatsing van de zonnepanelen een aanvang is gemaakt, maakt dat niet anders. Dat laat immers onverlet dat op (uiterlijk) 27 mei 2008 de overeenkomst tot koop en levering van zonnepanelen tot stand is gekomen.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de aanmelding van het aangaan van de verplichting op 30 december 2008 is ontvangen, is die aanmelding naar het oordeel van het College niet binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting en derhalve niet tijdig gedaan.
5.3 Appellante doet een beroep op het vertrouwensbeginsel en betoogt in essentie dat haar niet kan worden verweten dat zij de aanmelding niet tijdig heeft gedaan, nu zij heeft vertrouwd op de telefonische mededelingen van de medewerkers van verweerder en op hetgeen in de brochure “Energielijst 2008” is opgenomen.
Het College is van oordeel dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar door de medewerkers van verweerder telefonisch is medegedeeld dat een EIA-melding pas na de beslissing op de SDE-subsidie kon worden ingediend. Verweerder betwist dat haar medewerkers dergelijke mededelingen zouden doen en in dit geval ook zouden hebben gedaan. Van de gesprekken met de helpdesk van verweerder zijn geen notities terug te vinden. Ook appellante heeft daarvan geen aantekeningen kunnen achterhalen. Hoewel verweerder op zichzelf niet betwist dat telefoongesprekken tussen appellante en de helpdesk van verweerder hebben plaatsgevonden, moet worden vastgesteld dat, naar verweerder terecht heeft aangevoerd, niet duidelijk is met welke helpdesk appellante contact heeft gehad, wat tijdens die telefoongesprekken is besproken en wat aan appellante is medegedeeld. Naar het oordeel van het College is de enkele verklaring van appellante daarover onvoldoende om aan te nemen dat de door haar gestelde mededelingen zijn gedaan en dat zij daarop ook kon en mocht vertrouwen.
Ten aanzien van de verwijzing van appellante naar de brochure “Energielijst 2008” overweegt het College als volgt.
In de brochure is het volgende opgenomen: