ECLI:NL:CBB:2011:BV1306

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1414
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verklaring voor energie-investeringsaftrek met betrekking tot nieuwbouw en energieadvies

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 december 2011 uitspraak gedaan over de afwijzing van een verzoek om een verklaring voor energie-investeringsaftrek (EIA) door appellant, A, h.o.d.n. B, te C. Appellant had op 10 augustus 2009 een aanvraag ingediend voor een EIA-verklaring in verband met investeringen in engineeringskosten voor een nieuwbouwproject. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder, heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten van een energieadvies niet in aanmerking komen voor de EIA-verklaring, aangezien deze niet zijn gericht op bestaande objecten maar op nieuwbouw.

Het College heeft vastgesteld dat de Wet inkomstenbelasting 2001 en de bijbehorende uitvoeringsregeling bepalen dat alleen energie-investeringen in bestaande gebouwen of processen in aanmerking komen voor de EIA. Appellant stelde dat de term 'bestaande situatie' ook kan worden gelezen als 'oorspronkelijk ontwerp' bij nieuwbouw, maar het College heeft deze interpretatie verworpen. Het College oordeelde dat de afwijzing van de EIA-verklaring op goede gronden was gehandhaafd, omdat de gemelde kosten niet voldoen aan de voorwaarden van de wet.

De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke bepalingen omtrent energie-investeringsaftrekken en de strikte interpretatie daarvan door de overheid. Het College heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is van belang voor ondernemers die overwegen om energie-investeringen te doen in nieuwbouwprojecten en de voorwaarden waaronder zij hiervoor een EIA-verklaring kunnen aanvragen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 09/1414 23 december 2011
27652 Wet inkomstenbelasting 2001
Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
gemachtigde: J. Top, werkzaam bij Energie Management en Milieu Advies, te Groningen,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. Weda, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen: SenterNovem)
1. Het procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2009 heeft verweerder besloten appellant geen verklaring als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), te verstrekken.
Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft verweerder het hiertegen gericht bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 19 november 2009, bij het College binnengekomen op 20 november 2009, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 januari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Met toestemming van partijen heeft het College bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
De zaak is door een meervoudige kamer van het College verwezen naar een enkelvoudige kamer.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 De Wet IB 2001 luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 3.42 Energie-investeringsaftrek
1. Indien in een kalenderjaar in een onderneming die de ondernemer voor eigen rekening drijft, wordt geïnvesteerd in niet eerder gebruikte bedrijfsmiddelen met betrekking waartoe op een door de ondernemer gedaan verzoek door Onze Minister van Economische Zaken is verklaard dat sprake is van energie-investeringen, en de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, wordt een in het derde lid aangewezen percentage van het bedrag aan energie-investeringen ten laste gebracht van de winst over dat jaar (energie-investeringsaftrek).
2. Energie-investeringen zijn investeringen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
(…)
5. Onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten ter zake van een energie-investering als bedoeld in het eerste lid, worden, indien de ondernemer daarvoor bij de aangifte kiest, tevens begrepen de kosten van een advies ter zake van energiebesparende maatregelen in gebouwen of bij processen dat op die investering of mede op die investering betrekking heeft en voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen eisen.
(…)"
De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001 (Stcrt. 22 december 2008, nr. 249; hierna: Uitvoeringsregeling) luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2
1. Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I van deze regeling, (…)".
Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling (Stcrt. 22 december 2008, nr. 249; hierna: Energielijst 2009) luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
"Artikel 1
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, door:
(…)
E. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2.
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
1. Beschrijving van het object;
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
(…)
Artikel 4
1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet waaronder de kosten van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:
a. de energie-investering vindt plaats binnen 24 maanden na het tijdstip waarop de opdracht tot het advies is verstrekt;
b. de energie-investering is aanbevolen in het advies;
(…)
4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat apart bemeterd is voor energiedragers.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- De energie-investeringen die zijn opgenomen in de Energielijst 2009 zijn door verweerder eveneens opgenomen in een brochure met dezelfde naam en voorzien van een code (hierna: Brochure 2009). Code 410000 betreft een code voor investeringen in technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe bedrijfsgebouwen. Deze code ziet op de in artikel 1, onder A van de Energielijst 2009 genoemde investeringen.
- Op 20 april 2009 heef appellant met een daartoe bestemd formulier, verzocht om een verklaring energie-investeringsaftrek (hierna: EIA-verklaring) als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Wet IB 2001 in verband met zijn investering op 3 maart 2009 in een bedrijfsmiddel "Engineeringskosten" ten bedrage van € 5.445,-. Op het formulier staat vermeld dat de aanvraag wordt gedaan onder code 410000.
2.3 Verweerder heeft zijn besluit om in het kader van de Uitvoeringsregeling geen EIA-verklaring te verstrekken in bezwaar gehandhaafd. Voor zover hier relevant heeft verweerder daartoe het volgende overwogen. Appellant heeft een energie-investering, omschreven als engineeringskosten, gemeld onder code 410000 volgens de Brochure 2009. Code 410000 ziet op investeringen in technische voorzieningen in of bij nieuwe gebouwen die leiden tot energiebesparing. De energie-investering van appellant betreft een energieadvies. Een energieadvies is geen technische voorziening en de energiebesparing van deze investering is nihil. Pas indien appellant werkelijk investeert in energiezuinige techniek wordt energiebesparing gerealiseerd. Een energieadvies kan alleen in aanmerking komen voor een EIA-verklaring indien het is opgesteld voor een bestaand object. Aangezien een nieuwbouwproject geen bestaand object is komen de gemelde kosten niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek.
Over de stelling van appellant dat de term "bestaande situatie" dient te worden gelezen als "oorspronkelijk ontwerp" bij een nieuwbouwsituatie merkt verweerder op dat de kosten van een energieadvies onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering kunnen worden begrepen, indien het energieadvies dient ter verbetering van de energie-effciciency van bestaande objecten. Dit blijkt uit artikel 4, eerste lid, van de Energielijst 2009, gelezen in samenhang met de omschrijving van een energieadvies in categorie E van de Energielijst 2009, waarin onder andere is aangegeven dat de rapportage in ieder geval dient te bevatten een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object en een energiebalans van de relevante onderdelen van het totale object. Daarnaast bepaalt artikel 4, vierde lid van de Energielijst 2009 dat een object een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces is, dat apart bemeterd is voor energiedragers. Kosten van een energieadvies bij nieuwe gebouwen of nieuwe processen komen daarom niet in aanmerking voor energie-investeringsaftrek. Appellant vraagt verweerder om als uitvoerder van de Uitvoeringsregeling een ruimere uitleg te geven aan het begrip "bestaand totaal bedrijfsgebouw" of "bestaand totaal proces", welke ruimere uitleg tegen de bedoeling van de Uitvoeringsregeling ingaat. Verweerder dient zich aan de wettelijke bepalingen te houden en heeft geen bevoegdheid om hiervan af te wijken. Aan de beoordeling van de stelling van appellant dat bij de berekening van de energiebesparing dient te worden uitgegaan van het Bouwbesluit als referentiesituatie komt verweerder niet meer toe nu de gemelde investering reeds is uitgesloten van de Uitvoeringsregeling omdat de investering niet ziet op de verbetering van de energie-efficiency van een bestaand object.
2.4 Appellant stelt in beroep dat de kosten van energieadvisering bij nieuwbouw wel in aanmerking komen voor een EIA-verklaring onder de algemene code 410000 van de Brochure 2009, indien de besparingsnormen worden gehaald. Bij nieuwbouw van een bedrijfsgebouw dient er tenminste conform het geldende Bouwbesluit gebouwd te worden. Conform de normen van het Bouwbesluit voor bedrijfshallen, werkplaatsen en opslagloodsen kan worden volstaan met het aanbrengen van traditionele verlichtingssystemen, traditionele verwarmingssystemen en hoeft geen isolatie te worden aangebracht om te voldoen aan de gestelde waarden. Appellant stelt dat in geval van nieuwbouw voor "bestaande situatie" gelezen dient te worden "oorspronkelijk ontwerp". Volgens appellant dient het Bouwbesluit derhalve als referentiemodus te gelden ter bepaling of vernieuwende bouwmethodieken voldoen aan de te berekenen besparingsnormen, indien gebruik wordt gemaakt van die geadviseerde maatregelen. Als de besparing dan wordt bereikt, dienen die investeringen en de advieskosten voor die investeringen op basis waarvan energiezuinig in plaats van traditioneel is gebouwd dan ook in aanmerking te komen voor een EIA-verklaring.
2.5 Beoordeeld dient te worden of verweerder op goede gronden zijn besluit tot afwijzing van de door appellant gevraagde EIA-verklaring, bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd. In dit verband overweegt het College als volgt.
Appellant heeft ter verkrijging van een EIA-verklaring het bedrijfsmiddel "engineeringskosten" gemeld onder de code 410000. Deze code is, blijkens de Brochure 2009, bestemd voor technische voorzieningen voor energiebesparing in of bij nieuwe gebouwen. Niet in geschil is dat het hier niet gaat om een technische voorziening maar om een energieadvies. Met verweerder is het College van oordeel dat het als “engineeringskosten” gemelde energieadvies niet kan worden beschouwd als een technische voorziening als bedoeld onder code 410000, zodat op deze grond geen EIA verklaring kan worden afgegeven.
Een energieadvies, zoals bedoeld onder Categorie E van de Energielijst 2009, komt op grond van artikel 3.42, vijfde lid, van de Wet IB 2011, in samenhang bezien met artikel 4, eerste en vierde lid, van de Energielijst 2009, alleen voor energie-investeringsaftrek in aanmerking als het ziet op een "bestaand totaal bedrijfsgebouw" of een "bestaand totaal proces". Nu het hier een energieadvies ten behoeve van nieuwbouw betreft kan hiervoor geen EIA verklaring worden afgegeven. Voor de juistheid van de stelling van appellant dat in geval van nieuwbouw voor "bestaande situatie" gelezen dient te worden "oorspronkelijk ontwerp", heeft het College geen aanknopingspunt gevonden. Aan beoordeling van het argument van appellant ter zake van het hanteren van de in het Bouwbesluit gestelde eisen als referentie voor de berekening van de energiebesparing komt het College dan ook niet toe.
Gelet op het vorenstaande komt het College tot het oordeel dat verweerder de afwijzing van het verzoek van appellant om afgifte van een EIA-verklaring op goede gronden heeft gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 december 2011.
w.g. E. Dijt w.g. F.E. Mulder