ECLI:NL:CBB:2011:BU8518

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1243
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schadevergoeding op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

In deze zaak heeft appellant A, vertegenwoordigd door gemachtigde C, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit besluit, genomen op 5 oktober 2010, verklaarde het bezwaar van appellant tegen een eerder besluit van 25 mei 2010 ongegrond. In dat eerdere besluit werd appellant een tegemoetkoming van € 1.195,- (excl. BTW) toegekend voor schade die was ontstaan tijdens de bestrijding van Q-koorts. Appellant was van mening dat de schadevergoeding onvoldoende was en heeft hiertegen beroep aangetekend.

De zitting vond plaats op 15 september 2011, waar zowel appellant als verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Duisterhof, aanwezig waren. De beoordeling van het geschil richtte zich op de toepassing van artikel 90 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, dat bepaalt dat schadevergoeding kan worden uitgekeerd uit het Diergezondheidsfonds indien schade is ontstaan door het onschadelijk maken van dieren.

Verweerder baseerde zijn besluit op een expertiserapport van het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE), waarin werd gesteld dat de schade aan de toegangsweg niet volledig kon worden toegeschreven aan de werkzaamheden die verband hielden met de doding van de dieren. Appellant kon onvoldoende bewijs leveren voor zijn claims over de schade aan de geasfalteerde toegangsweg en de verzakking van de klinkers. Het College oordeelde dat het advies van de schade-expert zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om aan de onafhankelijkheid van de expert te twijfelen.

Uiteindelijk concludeerde het College dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 november 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1243 30 november 2011
11249 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Tegemoetkoming ex art. 86
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duisterhof, werkzaam bij verweerder.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 12 november 2010, bij het College binnengekomen op 15 november 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 oktober 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant, gericht tegen het besluit van 25 mei 2010, ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder appellant een tegemoetkoming in de schade, die is ontstaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ter bestrijding van Q-koorts ter hoogte van € 1.195,- (excl. BTW), toegekend.
Bij brief van 29 december 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 15 september 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is bij voornoemde gemachtigde verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is voor zover van belang het volgende bepaald:
" Artikel 90
Indien door het onschadelijk maken van dieren, produkten of voorwerpen krachtens het bepaalde in artikel 22 schade wordt toegebracht aan gebouwen, terreinen of voorwerpen, wordt aan de eigenaar of gebruiker van deze gebouwen, terreinen of voorwerpen uit het Diergezondheidsfonds een tegemoetkoming in de schade uitgekeerd."
2.2 Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar het expertiserapport van het Nederlands Instituut Van Register Experts (hierna: NIVRE), op het volgende standpunt gesteld. De recente scheuren in het asfalt op de toegangsweg aan te merken zijn als schade ten gevolge van de werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de opgelegde maatregel tot doding van de dieren van appellant (hierna: werkzaamheden). Appellant heeft echter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de overige door hem gerapporteerde schade aan de geasfalteerde toegangsweg ook het gevolg is geweest van deze werkzaamheden.
Verweerder heeft geen reden te twijfelen aan het oordeel van de schade-expert dat de bestrating geen onvolkomenheden vertoont die bij een gebruikelijke belasting van een vijftien jaar oude weg niet zouden zijn ontstaan.
Appellant heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de verzakking van de klinkers van de erfbestrating zijn veroorzaakt door bedoelde werkzaamheden. De schade-expert heeft weliswaar waargenomen dat het stuk achter de stal minder verzakking vertoont, maar dat dit de enige plek is, terwijl de schade-expert ook verzakkingen heeft waargenomen op plekken waar geen containers en voertuigen hebben gestaan, welke zijn gebruikt bij de werkzaamheden.
Appellant heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de toegekende hoogte van de schadevergoeding voor het herstel van de scheuren meer betreft dan de schade-expert heeft begroot.
2.3 Het College overweegt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De stelling van appellant dat niet is gebleken dat de schade-expert onafhankelijk is, kan niet slagen. De enkele omstandigheid dat verweerder deze schade-expert heeft ingehuurd, teneinde zich te laten adviseren over de gestelde schade, leidt op zich zelf niet tot de conclusie dat de expert niet objectief en onafhankelijk oordeelt of dat het rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Ook de omstandigheid dat verweerder volgens appellant ten onrechte heeft nagelaten een risicoanalyse te maken alvorens de werkzaamheden aan te vangen, leidt niet tot het oordeel dat het rapport op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt immers op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat de omvang van de schade die hij stelt te hebben geleden het gevolg is van de werkzaamheden.
Voorts is het College van oordeel dat, mede gelet op het onderzoek ter zitting, waarbij appellant te kennen heeft gegeven dat hij de weersomstandigheden met de schade-expert heeft besproken en deze ook bij het advies zijn betrokken, het advies inhoudelijk concludent en inzichtelijk is. De omstandigheid dat de kosten, blijkens de door appellant overgelegde offerte, om de toegangsweg te herstellen, hoger zijn dan de aan appellant toegekende schadevergoeding, leidt niet tot de conclusie dat het advies een juiste motivering ontbeert. Uit de offerte blijkt namelijk op geen enkele wijze dat sprake is van een causaal verband tussen de gestelde schade en de kosten zoals deze blijken uit de offerte.
Het College heeft in hetgeen in dat advies omtrent aard en omvang van de schade door de deskundige is opgemerkt, onvoldoende aanknopingspunten kunnen vinden om te komen tot het oordeel dat die deskundige onjuiste of onbegrijpelijke maatstaven heeft aangelegd. Verweerder heeft zijn oordeel dan ook op dat advies kunnen baseren.
2.4 Gelet op het vorengaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. R.R. Winter en mr. G.P. Kleijn, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 november 2011.
w.g. M. van Duuren w.g. P.M. Beishuizen