ECLI:NL:CBB:2011:BU6287

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/778
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een verzoek om zoogkoeienpremie en de beoordeling van ontvangstdata

In deze zaak heeft verzoeker op 28 september 2011 het College van Beroep voor het bedrijfsleven verzocht om herziening van de uitspraak van 13 juli 2011. Deze eerdere uitspraak betrof een verzoek om herziening van een eerdere beslissing van het College van 31 oktober 2008, waarin het beroep van verzoeker tegen een besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2004 ongegrond was verklaard. Tijdens de zitting op 17 november 2011 was verzoeker aanwezig, terwijl de staatssecretaris zich niet liet vertegenwoordigen.

Het College heeft in zijn beoordeling het verzoek om herziening verder geïnterpreteerd als een poging om de eerdere uitspraak van 31 oktober 2008 te herzien. Verzoeker betwistte de vaststelling dat hij de aankondigingsbrief van de staatssecretaris uiterlijk op 13 april 2002 had ontvangen. Het College oordeelde dat verzoeker geen nieuw feit had aangedragen dat de herziening zou rechtvaardigen, zoals vereist onder artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College concludeerde dat de argumenten van verzoeker niet voldoende waren om de eerdere conclusie te weerleggen dat de aankondigingsbrief op 13 april 2002 als ontvangen kon worden beschouwd. Het College wees het verzoek om herziening af, en stelde vast dat er geen sprake was van een kennelijke misslag in de eerdere uitspraak. Ook werd er geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 november 2011 door mr. R.C. Stam, met mr. M.J. van Veen als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/778 23 november 2011
50002
Uitspraak op het verzoek om herziening van:
A, te B, verzoeker, van de uitspraak van het College van 13 juli 2011, met kenmerk AWB 09/1262 en 09/1263, in het geschil tussen verzoeker en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (de staatssecretaris).
1. Het procesverloop
Bij brief van 28 september 2011 heeft verzoeker het College verzocht om de uitspraak van 13 juli 2011 (uitspraak 2) herzien.
Bij deze uitspraak heeft het College - voor zover hier van belang - het verzoek om herziening van de uitspraak van het College van 31 oktober 2008 met kenmerk AWB 04/1080 (uitspraak 1) afgewezen.
Bij uitspraak 1 heeft het College het beroep van verzoeker tegen een besluit van de staatssecretaris van 26 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Op 17 november 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verzoeker is verschenen. De staatssecretaris heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Voor een overzicht van het geschil verwijst het College naar de hierboven genoemde uitspraken. Het College leest het verzoek om herziening van uitspraak 2 verder zo, dat het beoogt een herziening van uitspraak 1 te bewerkstelligen.
2.2 In zijn verzoek om herziening keert verzoeker zich tegen de manier waarop het College beredeneert waarom het ervan uitgaat dat verzoeker de aankondigingsbrief van de staatssecretaris uiterlijk op 13 april 2002 heeft ontvangen. Verzoekers betoog komt erop neer dat niet onomstotelijk is vastgesteld dat de aankondigingsbrief op 11 april 2002 ter post is bezorgd noch dat hij de brief uiterlijk 13 april 2002 heeft ontvangen.
2.3 Het College is van oordeel dat verzoeker hiermee geen nieuw feit in de zin van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar voren heeft gebracht. Dat de datum van de orderbevestiging niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met de datum van aanbieding ter verzending is geen nieuw feit, maar slechts een argument tegen de conclusie van het College dat die orderbevestiging in dit geval wel een vermoeden omtrent de datum van aanbieding oplevert. Dat er naast deze orderbevestiging - anders dan het College heeft overwogen - niet ook nog facturen of andere orderbevestigingen zijn, is ook een argument en geen nieuw feit. Ten slotte is het gegeven dat niet 100% van de aangeboden post op tijd wordt bezorgd een feit van algemene bekendheid - zoals verzoeker zelf ook aangeeft - en dus ook niet nieuw.
Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het College in uitspraak 2 niet heeft geoordeeld dat onomstotelijk vaststaat dat verzoeker de brief op 13 april 2002 heeft ontvangen, maar slechts dat verzoeker het vermoeden van ontvangst niet heeft kunnen ontzenuwen, zodat het College van 13 april 2002 als uiterste ontvangstdatum uitgaat.
2.4 Het voorgaande betekent dat artikel 8:88, eerste lid, Awb geen ruimte laat om het verzoek om herziening toe te wijzen. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
2.5 Verzoeker heeft voorts aangegeven dat, als herziening niet tot de mogelijkheden behoort, hij dan herstel van uitspraak 2 wenst. Het College overweegt dat van een kennelijke misslag in deze uitspraak geen sprake is. Er bestaat dus geen aanleiding om tot herstel over te gaan.
2.6 Voor vergoeding van de door verzoeker gemaakte proceskosten ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College wijst het verzoek om herziening af.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. M.J. van Veen