ECLI:NL:CBB:2011:BU5645

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1027
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besmetting van geitenhouderij door Q-koortsvaccin en de rechtmatigheid van de besmetverklaring

In deze zaak, uitgesproken op 27 oktober 2011 door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben appellanten A en B, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Dit besluit, genomen op 23 augustus 2010, verklaarde het bezwaar van appellanten tegen een eerdere besmetverklaring van hun bedrijf ongegrond. De besmetverklaring was gebaseerd op een besluit van 10 februari 2010, waarin het bedrijf van appellanten als besmet werd aangemerkt. Appellanten stelden dat de besmetting was ontstaan door het gebruik van een vaccin dat door verweerder was voorgeschreven, en dat dit vaccin besmet was.

De procedure begon met de indiening van het beroep op 30 september 2010, gevolgd door de indiening van de gronden van het beroep op 15 oktober 2010. Verweerder diende op 8 december 2010 een verweerschrift in. Tijdens de zitting op 1 september 2010 waren appellanten afwezig, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door mr. R. Duisterhof en dr. C.J.M. Bruschke, een veterinair deskundige.

Het College heeft de argumenten van appellanten beoordeeld, waarbij het zich baseerde op de resultaten van onderzoeken naar het Q-koortsvaccin, uitgevoerd door het Friedrich-Loeffler-Institut en het Centraal Veterinair Instituut. Deze onderzoeken toonden aan dat er geen levende bacteriën van Coxiella Burnetii, de veroorzaker van Q-koorts, in het vaccin waren aangetroffen. Het College concludeerde dat de stelling van appellanten over de besmetting door het vaccin niet kon worden weerlegd, en dat er geen nieuwe argumenten waren aangevoerd in beroep. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1027 27 oktober 2011
11230 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Besluit verdachte dieren
Uitspraak in de zaak van:
A en B, te C, appellanten,
gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duisterhof, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brief van 29 september 2010, bij het College binnengekomen op 30 september 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 augustus 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten gericht tegen het besluit van 10 februari 2010 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het bedrijf van appellanten met ingang van 10 februari 2010 besmet verklaard.
Bij brief van 15 oktober 2010 hebben appellanten de gronden van het beroep ingediend.
Bij brief van 8 december 2010 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij brief van 7 april 2011 heeft verweerder aan het College meegedeeld dat nader onderzoek wordt gedaan naar de beroepsgrond van appellante dat het vaccin dat verweerder heeft opgedragen te gebruiken besmet is.
Bij brief van 16 augustus 2011 heeft verweerder desgevraagd het resultaat van het nader onderzoek aan het College gezonden.
Op 1 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellanten zijn, met bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde. Voor verweerder is voorts verschenen dr. C.J.M. Bruschke, bij verweerder werkzaam als eerste veterinair deskundige.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Gwd is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
" Artikel 15
(…)
2. Een besmettelijke dierziekte kan worden aangewezen, indien:
a. de ziekte zich snel kan uitbreiden, ernstige schade kan berokkenen aan de betrokken diersoort en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen;
(…)
c. de ziekte naar het oordeel van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ernstig gevaar voor de volksgezondheid oplevert.
Artikel 21
1. Onze Minister besluit zo spoedig mogelijk tot het nemen van de door hem nodig geachte maatregelen tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Artikel 22
1. De in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
(…)
d. het door het plaatsen van kentekenen besmet of van besmetting verdacht verklaren van gebouwen en terreinen."
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder ac, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is Q-koorts als besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 15 van de Gwd aangewezen.
2.2 Appellanten hebben gesteld dat de besmetverklaring van de geitenhouderij van appellanten onrechtmatig is. De besmetting op het bedrijf van appellanten is ontstaan door het door verweerder opgedragen gebruik van een vaccin, welk vaccin volgens appellanten besmet is.
Naar het oordeel van het College faalt deze stelling van appellanten. Immers, uit de resultaten van de onderzoeken naar het Q-koortsvaccin Coxevac door het Friedrich-Loeffler-Institut van 7 april 2011 en het Centraal Veterinair Instituut van 8 april 2011, welk onderzoeken op initiatief van verweerder zijn verricht, blijkt dat geen levende Coxiella Burnetii bacteriën - de bacterie die Q-koorts veroorzaakt - in het gebruikte vaccin bij de dieren van appellanten zijn aangetroffen. Bovendien hebben appellanten de resultaten van deze onderzoeken niet weersproken.
2.3 Appellanten hebben in beroep voorts verwezen naar de gronden die zijn ingediend in de bezwaarprocedure. Gelet op de omstandigheid dat appellanten in beroep geen nadere argumenten hebben aangevoerd tegen de stellingname van verweerder in bezwaar en beroep en het College geen aanleiding ziet anders te oordelen dan verweerder heeft gedaan, slagen deze gronden niet.
2.4 Gelet op het vorengaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, mr. M. van Duuren en mr. G.P. Kleijn, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen