3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerster
Verweerster stelt vast dat niet is gebleken dat de normatieve kapitaallastencomponent zoals deze in de tarieven is verwerkt, in onjuiste verhouding zou staan tot de kapitaalslastencomponent zoals die is opgenomen in de post nacalculeerbare kapitaalslasten in het budget. Bovendien heeft appellante voor die producten op basis van de nieuwe maximum beleidsregelwaarde, met inachtneming van een door het zorgkantoor vastgestelde korting gecontracteerd. Voor deze groep producten is de beleidsregelwaarde per 1 januari 2007 verhoogd met een kapitaallastencomponent. De korting kon zo weer worden inverdiend in de overeen te komen tarieven. Gelet op de aanzienlijke verhoging van de maximumbeleidsregelwaarden voor deze groep parameters, kon het voor appellantes organisatie voldoende kenbaar zijn dat deze diende ter dekking van een normatieve korting op de kapitaalslasten. Verweerster mag er om die reden vanuit gaan dat daar waar de tarieven op een lager bedrag zijn vastgesteld, dit enkel het resultaat is van de besprekingen met het zorgkantoor.
Verweerster heeft erop gewezen dat het er in het met ingang van 1 januari 2007 inwerking getreden beleid bewust voor is gekozen niet aan te sluiten bij de werkelijke kapitaallasten, doch een generieke normatieve korting is doorgevoerd (mede) op basis van een rekenmodel van het College Bouw. Het is evident dat deze wijze van benaderen tot gevolg heeft dat in het concrete geval een verschil ontstaat tussen de uitgevoerde correctie en de werkelijk nacalculeerbare kapitaalslasten van de extramurale dienstverlening.
NZa heeft tot de gekozen handelwijze besloten omdat op andere wijze geen eenduidige wijze van vaststellen zou kunnen worden gerealiseerd. Van belang is daarbij dat een volledig overzicht van de extramurale kapitaalslasten per instelling niet bestaat en ook moeilijk is te verkrijgen. Tot 1 januari 2007 werden immers alle kapitaalslasten als één geheel gemeld en werd geen onderscheid gemaakt tussen extramurale kapitaalslasten en kapitaalslasten die verband hielden met de intramurale zorg. Daar komt bij dat, zo het al mogelijk zou zijn de korting te vertalen naar werkelijke kosten per instelling, het onmogelijk is de dan uit te voeren korting te compenseren in nieuwe, voor de gehele sector geldende beleidsregelwaarden voor de verschillende extramurale prestaties. In dit verband is volgens verweerster van belang dat enkel een budgettaire verschuiving van middelen, gericht op de modernisering van de markt, niet een verstorend effect mag hebben op de (gereguleerde) marktwerking en de onderlinge verhouding tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Gezien het vorenstaande is met goede redenen gekozen voor een normatieve korting van de extramurale kapitaalslasten voor voornoemde zorgproducten.
Ten slotte heeft verweerster overwogen dat in het geval van appellante in 2007 geen sprake is van lagere volumeafspraken dan in 2006. De vastgestelde normatieve korting kan dus in het geval van appellante niet leiden tot een onbillijk resultaat.
Voor zover appellante zich heeft gericht tegen de korting van 12,5 % voor de producten ondersteunende begeleiding en activerende begeleiding, zijn de bezwaren gegrond. De correctie in de rekenstaat van appellante zal worden verminderd met € 198.905,-. Verweerster heeft hieraan uitvoering gegeven bij tariefbeschikking van 3 december 2008.
Bij verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit toegelicht dat in de overgangsperiode (2003-2007) - toen werd onderzocht wat de juiste kapitaallastencomponent in de tarieven zou moeten zijn - dekking van kapitaallasten in verband met investeringen in gebouwen na 1 april 2003 ten behoeve van extramurale prestaties gegeven werd op grond van de overgangsregeling. Deze regeling hield in dat kapitaallasten in de aanvaardbare kosten werden verwerkt aan de hand van de Beleidsregels rente en afschrijving op basis van een advies van het College bouw over de aan de investeringen verbonden kosten. Een beperkt aantal tarieven voor extramurale prestaties kende al een kapitaallastencomponent. Om dubbele bekostiging van de kapitaallasten te voorkomen, was het in de overgangsperiode niet toegestaan het volledige beleidsregelbedrag terzake van kapitaallasten in de aanvaardbare kosten op te nemen. De kapitaallastencomponent mocht slechts worden opgenomen voor zover de instelling kon aantonen dat zij voor de kapitaallasten geen vergoeding op grond van de Beleidsregels rente en afschrijving ontving. Dat heeft appellant gedaan en daarom is in de aanvaardbare kosten voor 2006 een aanvullende kapitaallastenvergoeding van € 104.069 opgenomen.
Invoering van de integrale tarieven vond budgetneutraal plaats: de aanvaardbare kosten van de instellingen zijn niet gewijzigd. Daartoe heeft verweerster eerst bepaald met welk bedrag de aanvaardbare kosten van de instellingen zouden stijgen als werd uitgegaan van gelijkblijvende productie en hogere (want inclusief kapitaallastencomponent) tarieven. Die stijging is als negatieve post opgenomen in de aanvaardbare kosten. Met de correctie worden de hogere inkomsten van appellante, die zijn veroorzaakt doordat de beleidsregelbedragen van extramurale prestaties zijn verhoogd met een kapitaallastencomponent, gecompenseerd. Er is dus geen sprake van een ‘korting’. Bij gelijkblijvende productie blijft de totale budgetvergoeding voor kapitaallasten in 2007 op hetzelfde niveau als in 2006. Gegeven dit uitgangspunt heeft verweerster aan appellantes budget een bedrag van € 104.069 als aanvullende kapitaallasten toegevoegd. Voor de daaraan ten grondslag liggende (huisvestings)kosten heeft appellante geen vergoeding ontvangen op grond van de Beleidsregels rente en afschrijving dan wel de overgangsregeling. Dit bedrag was in 2006 in het kader van de overgangsregeling als kapitaallastenvergoeding voor bepaalde prestaties aan appellantes budget toegevoegd.
Voor de overige prestaties houdt verweerster vast aan het bij de tariefbeschikking ten aanzien van de correctie op de kapitaallasten bepaalde.
Verweerster heeft er ten slotte op gewezen dat het hier een tussenstap betreft in een proces dat voltooid zal zijn wanneer ook voor intramurale zorg ‘integrale tarieven’ kunnen worden vastgesteld. Op dat moment zal de productie-onafhankelijke kapitaallastenvergoeding op basis van de Beleidsregels rente en afschrijving komen te vervallen.