2.2 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.3 Verweerder heeft bij besluit van 15 september 2011 een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de in het besluit aangehaalde artikelen van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren. Bij dit besluit heeft verweerder verzoekster gelast voor 20 september 2011 een vijftiental maatregelen uit te voeren op haar boerderij in B. Ter zitting is komen vast te staan dat verweerder op 21 september 2011 7 paarden en 4 honden van verzoekster in beslag heeft genomen. Op 30 september 2011 heeft verweerder 2 schapen, circa 131 geiten, 5 katten en een aantal kippen in beslag genomen. Op 4 oktober 2011 heeft verweerder de overige geiten (circa 28) en schapen (circa 53) en ongeveer 28 runderen in beslag genomen. Daarmee zijn, op een kat en een kip na, alle dieren van het bedrijf verwijderd.
2.4 Het verzoek strekt er toe de in beslag genomen dieren terug te krijgen. Verzoekster is voornemens om de dieren vanuit de boerderij in B voor de winter te exporteren naar haar boerderij in J.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat de kosten van opvang van de dieren per dag stijgen.
2.5 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder terecht vastgesteld dat verzoekster de in het besluit van 15 september 2011 genoemde overtredingen van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren heeft begaan. Bij controles op 24 en 25 augustus 2011, zoals beschreven in het toezichtrapport van 25 augustus 2011 van de AID en de diergeneeskundige verklaring van 2 september 2011 van dierenarts F, welke bij het besluit van 15 september 2011 zijn gevoegd, is gebleken dat er ten aanzien van de verschillende diersoorten, in wisselende mate en enigszins variërend per diersoort, aanzienlijke problemen waren die betrekking hadden op voeding, huisvesting en de (medische) zorg van de dieren.
Onder meer is, samengevat weergegeven, geconstateerd dat de geiten, schapen en paarden bekapt moeten worden, alsmede dat de kreupele dieren door een dierenarts onderzocht moeten worden, dat de vacht van de geiten en de schapen moet worden ontdaan van vuil- en mestklonters, dat de zieke en vermagerde dieren moeten worden onderzocht door een dierenarts en dat een behandelplan voor deze dieren moet worden opgesteld. Een hengst met ernstig ontstoken bijtwonden en een hengst met neurologische uitvalsverschijnselen dienen door een dierenarts te worden onderzocht en behandeld. Voorts is geconstateerd dat de geiten, schapen, paarden en runderen niet over een, voor het aantal dieren toereikende, schuilplaats beschikken. Evenmin zijn er schone en droge ligplaatsen voor deze dieren. Ook is vastgesteld dat er obstakels en scherpe uitstekende delen zijn in de weide waar de dieren verblijven, die verwijderd moeten worden. Verder is geconstateerd dat de runderen, schapen en geiten niet altijd over een toereikende hoeveelheid voldoende voer kunnen beschikken, dat op een adequate wijze wordt aangeboden. De dieren liggen namelijk in het voedsel en bevuilen dit met urine en ontlasting. De meeste geiten en enkele schapen zijn ondervoed en vermagerd.
Ten aanzien van de honden is geconstateerd dat zij niet kunnen beschikken over een schone en droge ligplaats, dat de vacht niet is verzorgd, en dat één hond een stuk prikkeldraad aan zijn staart heeft. Voorts zijn de honden niet gesocialiseerd en emotioneel verwaarloosd. Ten aanzien van de katten is geconstateerd dat deze onder de luis en mijten zitten. De kippen zitten onder de bloedluis.
Daarnaast is geconstateerd dat de dieren niet worden verzorgd door personen die beschikken over de nodige kennis en vaardigheid en die vakbekwaam zijn. Voorts ontbreekt een registratie van sterfgevallen en van medische zorg die aan de dieren is verleend.
2.6 Verzoekster heeft de bevindingen, zoals neergelegd in genoemd toezichtrapport en diergeneeskundige verklaring, niet voldoende weersproken. De overgelegde verklaring van de dierenarts K van 4 oktober 2011 is in algemene bewoordingen opgesteld en doet geen afbreuk aan de bevindingen tijdens de controles op 24 en 25 augustus 2011 door I, H en F, die in voormelde rapportages gedetailleerd zijn beschreven. Verzoekster heeft zich met name op het standpunt gesteld dat verweerder in haar geval een onjuiste interpretatie hanteert van de terzake relevante wettelijke bepalingen van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren. Verweerder heeft namelijk niet dan wel onvoldoende rekening gehouden met het feit dat verzoekster de dieren op een zo natuurlijk mogelijk wijze wenst te houden, dat wil zeggen het jaarrond buiten leven in natuurlijk kuddeverband in grote gebieden.
Dit leidt de voorzieningenrechter evenwel niet tot een ander oordeel. Immers, de normen in de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren zijn op de inrichting van het bedrijf en de dieren van toepassing. De visie van verzoekster op de natuurlijke wijze van houden van dieren neemt niet weg dat een groot aantal, doorgaans ernstige overtredingen van deze normen ten aanzien van de geiten, schapen, runderen en paarden zijn geconstateerd. De overtredingen ten aanzien van de honden, katten en kippen, alsmede de vakbekwaamheid en de medische registratie hebben bovendien met deze visie van verzoekster niets van doen.
2.7 Gelet op het voorgaande is er voldoende grond voor het oordeel dat verzoekster de in het besluit vermelde bepalingen van de Gwd en het Besluit welzijn productiedieren heeft overtreden. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam om op grond van artikel 106 Gwd handhavend op te treden.
2.8 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet viel te verwachten dat de overtredingen op korte termijn zouden worden beëindigd. Immers, vast staat dat verzoekster op 25 augustus 2011 zowel telefonisch als per e-mail van de bevindingen, zoals deze blijken uit het toezichtrapport en de diergeneeskundige verklaring, op de hoogte is gesteld, terwijl niet is gebleken dat verzoekster de in de diergeneeskundige verklaring beschreven noodzakelijke diergeneeskundige handelingen en verzorging van de dieren heeft uitgevoerd. Verzoekster heeft slechts de medische verzorging van een aantal dieren ter hand genomen, maar aan het overgrote deel van de noodzakelijke maatregelen was op 20 september 2011, volgens de verklaring van verweerder ter zitting, welke niet is weersproken door verzoekster, geen (begin van) uitvoering gegeven. Ook nadien, bij de controlebezoeken op 30 september 2011 en 3 oktober 2011, is niet gebleken dat de aangezegde maatregelen waren uitgevoerd.
Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat geen concreet zicht op verbetering van de situatie viel te verwachten, zodat het opleggen van een last onder bestuursdwang gerechtvaardigd was.
2.9 Hoewel de in de last gegeven termijn om de maatregelen uit te voeren kort is, namelijk van 15 september 2011 tot 20 september 2011, was verzoekster van de bevindingen en de noodzakelijke maatregelen reeds op 25 augustus 2011 op de hoogte gesteld. Bovendien heeft verzoekster niet gesteld dat zij meer tijd nodig had om alle maatregelen, zoals die nadien bij het besluit zijn aangezegd, uit te voeren. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de termijn van vijf dagen redelijk is, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat de situatie van een groot aantal dieren vroeg om een spoedige verzorging en/of medische behandeling. Nu, zoals in 2.8 overwogen, de situatie na 20 september 2011 niet of nauwelijks was verbeterd, heeft verweerder voorts na de controlebezoeken over kunnen gaan tot inbeslagname van de dieren van verzoekster.
2.10 Nu naar voorlopig oordeel sprake is van rechtmatige toepassing van bestuursdwang, kan verweerder zich met recht beroepen op artikel 5:29, vierde lid, Awb.
2.11 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen dient het verzoek te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.