ECLI:NL:CBB:2011:BR3120
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Registratieplicht voor ondernemingen in de afbouwsector en de rol van onderaanneming
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2011 uitspraak gedaan in het geschil tussen A. V.O.F., appellante, en het Bedrijfschap Afbouw, verweerder. De procedure begon op 2 november 2010, toen appellante een beroepschrift indiende tegen een besluit van verweerder van 6 oktober 2010, waarin het bezwaar van appellante tegen haar registratie als onderneming in de afbouwsector ongegrond werd verklaard. Appellante betwistte de registratieplicht, stellende dat haar werkzaamheden enkel bestonden uit de verkoop van plafondsystemen en dat de montage door onderaannemers werd uitgevoerd.
Het College heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de inschrijving van appellante bij de Kamer van Koophandel en de door haar verstrekte informatie over haar werkzaamheden. Het College concludeerde dat de activiteiten van appellante, waaronder het uitbesteden van de montage van plafondsystemen aan onderaannemers, onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Afbouw vallen. De registratieplicht is gebaseerd op het verrichten van activiteiten in de non-constructieve afbouw, ongeacht of de omzet wordt uitbesteed aan derden.
De uitspraak benadrukt dat de registratieplicht niet afhankelijk is van de hoogte van de omzet of het al dan niet betalen van heffingen. Het College oordeelde dat appellante terecht geregistreerd was, aangezien haar activiteiten voldoen aan de definitie van de afbouwsector zoals vastgelegd in de relevante wetgeving. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en het College zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor registratie van ondernemingen die activiteiten in de afbouwsector verrichten, ook wanneer deze activiteiten door onderaannemers worden uitgevoerd.