5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uitgangspunt van artikel 4:46, eerste lid, Awb is dat het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vaststelt. In dit geval heeft verweerder de subsidie in afwijking van de beschikking tot subsidieverlening op nihil vastgesteld. Ter beoordeling staat allereerst de vraag of verweerder hiertoe bevoegd was.
5.1.1 De subsidie is verleend voor het project Medical Upgrade Dirgahayu Hospital Salatiga. In de aanvraag voor de subsidieverlening wordt dit project in termen van goederen en/of diensten omschreven als de levering, de installatie en de inbedrijfstelling van medische apparatuur dan wel systemen, alsmede de dienstverlening hieraan voorafgaand en nakomend. Vast staat dat de levering van medische apparatuur aan het Dirgahayu Hospital Salatiga niet heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden.
5.1.2 Uit de brief van Gerling NCM van 23 september 2003 volgt onder meer dat medio 2001 is besloten dat een nieuw gebouw door de Indonesische onderneming PT IQU zou worden gebouwd, dat de medische apparatuur in het nieuwe gebouw zou worden geïnstalleerd en dat dit nieuwe gebouw door Yayasan Dirgahaya Salatiga zou worden gehuurd. Halverwege 2002 is volgens deze brief effectief met de bouw van het nieuwe casco begonnen, maar deze is begin 2003 vertraagd door problemen met de afnemer. Appellante is volgens de brief van Gerling NCM inmiddels in onderhandeling met een nieuwe afnemer. Deze informatie moest appellante op grond van de aan de subsidie verbonden informatieverplichting uit eigen beweging schriftelijk aan verweerder mededelen. Hieraan doet niet af dat het project waarvoor subsidie is verleend volgens appellante los staat van het bouwproject. De aan de subsidie verbonden informatieverplichting heeft namelijk een ruime reikwijdte. Appellante moest verweerder niet alleen schriftelijk informeren over de opgetreden en/of verwachte afwijkingen die gevolgen hebben voor de uitgangspunten waarop de subsidieverlening is gebaseerd, maar ook over de oorzaken daarvan.
5.1.3 Voor zover appellante zich op het standpunt heeft gesteld dat zij aan de aan de subsidie verbonden informatieverplichting heeft voldaan, overweegt het College het volgende. Appellante heeft verweerder, voordat hij de brief van Gerling NCM van 23 september 2003 onder ogen kreeg, in de uitstelverzoeken van 5 november 2001, 18 juni 2002, 20 november 2002 en 30 juni 2003 schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van het project. In deze uitstelverzoeken heeft appellante vermeld dat de realisatie van het project vanwege bouwkundige oorzaken is vertraagd, dat de oplevering van de aanpassingen van het hospitaalpand is vertraagd alsmede dat de oplevering van infrastructurele werken en de oplevering van installaties en systemen van het ziekenhuis is vertraagd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij uit deze schriftelijke mededelingen van appellante de gewijzigde stand van zaken met betrekking tot het project zoals vermeld in de brief van Gerling NCM niet heeft kunnen afleiden en dat appellante in zoverre niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden informatieverplichting.
5.1.4 Op 22 november 2006 heeft een gesprek tussen de directeur van appellante en vertegenwoordigers van verweerder plaatsgevonden. Blijkens het gespreksverslag heeft de directeur van appellante bij die gelegenheid aangegeven dat in de aanvraag voor een voorschot op de subsidie van 2002 een onjuist realisatieniveau van het project is vermeld. In de betreffende aanvraag zijn gecommitteerde kosten namelijk als gerealiseerde kosten voor medische apparatuur gepresenteerd. Voor zover appellante heeft aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat de aanvraag om voorschot op de subsidie niet correct was, aangezien zij in zoverre vertrouwde op het advies van haar toenmalige accountant, overweegt het College dat de inschakeling van een accountant ligt in de risicosfeer van appellante. Het juiste realisatieniveau van het project moest appellante op grond van de aan de subsidie verbonden informatieverplichting uit eigen beweging schriftelijk aan verweerder mededelen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat appellante in zoverre evenmin aan de aan de subsidie verbonden informatieverplichting heeft voldaan.
5.1.5 Gezien het voorgaande heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht de subsidie ingevolge artikel 4:46, tweede lid, onder a en b, Awb lager vast te stellen. Vervolgens komt het College toe aan de vraag of verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, deze bevoegdheid in redelijkheid heeft kunnen uitoefenen door de subsidie op nihil vast te stellen.
5.2 Voor zover appellante zich heeft beroepen op instemming van verweerder met gewijzigde voortzetting van het project en op de overmachtssituatie waarmee appellante zich geconfronteerd zag, overweegt het College als volgt. 5.2.1 Doordat appellante niet (tijdig) aan de aan de subsidie verbonden informatieverplichting heeft voldaan, heeft verweerder vóór de brief van Gerling NCM van 23 september 2003 geen kennis gehad van de wijzigingen in het project en de oorzaken daarvan die in deze brief worden beschreven. Verweerder heeft hierdoor vóór 22 november 2006 evenmin kennis gekregen van het feit dat appellante nog geen kosten voor medische apparatuur had gemaakt. Verweerder heeft zijn beslissingen over het uitstel van de uitvoering van het project, de voortzetting van het project in het nieuwe gebouw, het vervangen van de bestuursleden van Yayasan Dirgahayu Salatiga en daarna het zoeken naar een nieuwe afnemer dientengevolge moeten baseren op onvolledige en onjuiste informatie. In deze omstandigheid kan het beroep van appellante op voormelde beslissingen van verweerder en de ontstane situatie met betrekking tot de bouw van het ziekenhuisgebouw haar niet baten.
5.2.2 Verweerder heeft in het kader van de belangenafweging bezien of voor het onvoltooide project gedeeltelijk subsidie zou kunnen worden vastgesteld. Verweerder heeft appellante daartoe meerdere malen in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat voor voorbereidende activiteiten in het kader van het project kosten zijn gemaakt. Met verweerster is het College van oordeel dat appellante hierin niet in geslaagd. Appellante heeft bijvoorbeeld in haar op 6 februari 2007 ingediende aanvulling op de aanvraag tot subsidievaststelling beheerskosten percentsgewijs toegerekend aan het project. Deze toerekening is dusdanig grofmazig dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of tussen de opgevoerde kosten en de activiteiten waarvoor subsidie is verleend een relatie bestaat. Ook de in de bezwaarfase door appellante overgelegde facturen voor de aanleg van onder meer medische infrastructuur zijn in dit verband onvoldoende. Uit de facturen noch de overige door appellante overgelegde stukken blijkt namelijk of de kosten zijn gemaakt ten behoeve van het leveren en installeren van medische apparatuur in het bestaande ziekenhuisgebouw. Uitsluitend voor activiteiten die betrekking hebben op het bestaande ziekenhuisgebouw van het Dirgahayu Hospital Salatiga is subsidie verleend. Hoewel verweerder er uiteindelijk mee akkoord is gegaan dat het leveren van medisch apparatuur aan dezelfde afnemer voor het nieuw te bouwen ziekenhuis als het uitvoeren van het project zou kunnen worden beschouwd, blijkt uit de door appellante overgelegde stukken evenmin of hiervoor kosten zijn gemaakt.
5.2.3 Voor zover appellante heeft gesteld dat zij op dezelfde wijze financiële gegevens aan verweerder heeft overgelegd als bij de projecten Universitas Pelita Harapan, Tangerang, Java en Gleneagles Hospital, Jakarta overweegt het College het volgende. Niet is gebleken dat voormelde projecten niet of niet geheel zijn uitgevoerd zoals het thans aan de orde zijnde project Medical Upgrade Dirgahayu Hospital Salatiga. Reeds hierom heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een gerechtvaardigd bij appellante opgewekt vertrouwen.
5.2.4 Wat betreft het accountantsrapport heeft appellante de stelling van verweerder in het bestreden besluit dat hij het rapport niet op onrechtmatige wijze heeft verkregen, in beroep niet gemotiveerd betwist. Voorts overweegt het College dat verweerder het accountantsrapport niet ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit doch de conclusie van dit rapport slechts heeft genoemd ter bevestiging van zijn eigen bevindingen en conclusies, die hij heeft gebaseerd op de stukken (en gesprekken) in het kader van de vaststelling van de subsidie. Tenslotte kan, anders dan appellante heeft aangevoerd, uit het rapport niet worden afgeleid dat kosten ten behoeve van het project zijn gemaakt waarvan de juistheid kon worden vastgesteld en evenmin welke kosten dit dan zouden zijn geweest.
5.2.5 Gezien het vorenstaande heeft verweerder bij afweging van de betrokken belangen de subsidie in redelijkheid op nihil kunnen vaststellen.
5.3 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.