ECLI:NL:CBB:2011:BQ6191

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/603 AWB 11/272
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onregelmatigheid in aanvraag voor GLB-inkomenssteun en gevolgen voor steunverlening

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij zijn bezwaren tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 ongegrond zijn verklaard. De appellant had op 18 juni 2010 beroep ingesteld tegen een besluit van 10 mei 2010, waarin het voorschot op de bedrijfstoeslag was vastgesteld op nihil. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 17 februari 2010, waarin verweerder de bezwaren van appellant tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag ongegrond verklaarde. De appellant had acht percelen opgegeven, maar erkende een vergissing te hebben gemaakt bij de opgave van perceel 1, dat hij aan een derde had verhuurd. De afgekeurde oppervlakte met sanctie bedroeg 3.34 ha, wat meer dan 20% van de goedgekeurde oppervlakte was. Hierdoor werd de bedrijfstoeslag definitief op nihil vastgesteld.

De procedure omvatte een zitting op 8 april 2011, waar partijen zich door hun gemachtigden lieten vertegenwoordigen. De appellant voerde aan dat er geen sprake was van een onregelmatigheid, omdat hij een juiste grondoppervlakte had opgegeven. Hij stelde dat de intekening op de bedrijfskaart niet als bewijs voor een dubbelclaim kon gelden en dat de sanctie niet in verhouding stond tot de geconstateerde fout. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat er wel degelijk sprake was van een onregelmatigheid, omdat de appellant perceel 1 als in gebruik zijnde had opgegeven, terwijl hij dit perceel had verhuurd. De aanvraag bevatte geen tegenstrijdigheden, en de appellant had niet tijdig melding gemaakt van overmacht.

Het College concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat hem geen schuld trof en dat de uitsluiting van steun op basis van de regelgeving dwingend was. De beroepen van de appellant werden ongegrond verklaard, en de beslissing van de Staatssecretaris werd bevestigd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/603 en 11/272 20 mei 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: ing. P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies v.o.f.,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft op 18 juni 2010 beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 10 mei 2010, waarbij de bezwaren van appellante tegen het besluit van 17 februari 2010 ongegrond zijn verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het voorschot op de bedrijfstoeslag voor het jaar 2009 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) vastgesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 7 oktober 2010 heeft appellant beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 28 september 2010, waarbij zijn bezwaren tegen de definitieve vaststelling van de bedrijfstoeslag van 30 juni 2010 ongegrond zijn verklaard.
Op 8 april 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich door hun gemachtigden hebben laten vertegenwoordigen. Appellant liet weten dat de beroepsgronden tegen het besluit van 28 september 2010 gelijk zijn aan de gronden die hij tegen het besluit van 10 mei 2010 heeft aangevoerd. Partijen hebben gevraagd gelijktijdig over het beroep tegen het besluit van 28 september 2010 uitspraak te doen en daarmee afgezien van verdere wisseling van stukken en een (nadere) zitting.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (hierna te noemen: Verordening (EG) nr. 796/2004) luidt, voor zover en ten tijde van belang als volgt:
" Artikel 2
Begripsomschrijvingen (…)
10. "onregelmatigheid": elke niet-inachtneming van de voor toekenning van de betrokken steun relevante voorschriften; (…)
22. "geconstateerde oppervlakte": de oppervlakte waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan; (…)
Artikel 22
1. Een steunaanvraag kan te allen tijde geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken. (…)
Indien de bevoegde autoriteit de landbouwer echter reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag (...), is intrekking van de steunaanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben, niet toegestaan. (…)
Artikel 51
1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven (...) groter is dan de (…) geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3% van de geconstateerde oppervlakte of dan twee hectare, maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt.
Bedraagt het verschil meer dan 20% van de geconsteerde oppervlakte, dan wordt voor de betrokken gewasgroep geen aan de oppervlakte gekoppelde steun toegekend. (…)
Artikel 68
1. De in hoofdstuk I bedoelde kortingen en uitsluitingen zijn niet van toepassing indien de landbouwer feitelijk juiste gegevens heeft verstrekt of indien hij anderszins kan bewijzen dat hem geen schuld treft.
Artikel 72
Gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden (…) moeten (…) schriftelijk aan die autoriteit worden gemeld binnen tien werkdagen na de dag vanaf welke dit voor de landbouwer mogelijk is. (…) "
2.2 Het College gaat uit van de volgende feiten.
- Appellant heeft om uitbetaling van zijn toeslagrechten over 2009 verzocht en hiervoor acht percelen met een totaal oppervlakte van 17.74 ha opgegeven. Perceel 1, met een oppervlakte van 4.60 ha, had appellant aan een derde verhuurd. Verweerder heeft hierover op 22 juni 2009 bij appellant navraag gedaan en appellant heeft toen erkend zich bij de opgave van perceel 1 te hebben vergist.
- De afgekeurde oppervlakte met sanctie bedraagt 3.34 ha. De goedgekeurde oppervlakte bedraagt 14.40 ha. De afgekeurde oppervlakte bedraagt meer dan 20% (23,19 %) van de goedgekeurde oppervlakte.
- Bij het besluit van 17 februari 2010 heeft verweerder de voorschotbetaling bedrijfstoeslag 2009 op nihil vastgesteld. Met het besluit van 30 juni 2010 heeft verweerder de bedrijfstoeslag 2009 definitief op nihil vastgesteld.
- Tegen deze besluiten heeft appellant bezwaar gemaakt.
3. De bestreden besluiten
Verweerder heeft aan appellant op 22 juni 2009 medegedeeld dat voor het perceel met volgnummer 1 een dubbele aanvraag is ingediend. Appellant heeft toen gevraagd perceel 1 uit de aanvraag te schrappen. Dat is echter niet meer mogelijk, aangezien appellant door verweerder al op de hoogte was gesteld van de onregelmatigheid in de aanvraag. Een onregelmatigheid in de aanvraag kan dan alleen nog worden hersteld indien sprake is van een kennelijke fout. Er is geen sprake van een kennelijke fout. De aanvraag bevat wel een onregelmatigheid, maar geen tegenstrijdigheden: objectief gezien is de aanvraag niet onlogisch of onbegrijpelijk ingevuld omdat perceel 1 op een juiste manier en met een juiste bijdragecode is ingevuld. Om die reden is het niet meer mogelijk de aanvraag te wijzigen.
Het beroep op overmacht verwerpt verweerder, omdat niet binnen 10 werkdagen na de dag vanaf welke dit voor appellant mogelijk was, aan hem de overmacht is gemeld. Niet gebleken is dat het onmogelijk was om de overmacht binnen de gestelde termijn te melden. Reeds daarom kan het beroep op overmacht niet slagen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft een juiste grondoppervlakte en een juist bouwplan opgegeven. Daarmee kwam de aanvraag overeen met de feitelijke situatie, zodat er geen sprake is van een onregelmatigheid. Door de abusievelijk onjuiste intekening van het perceel is sprake van een dubbelclaim. Naar de mening van appellant is de feitelijke situatie doorslaggevend; de intekening op de bedrijfskaart is een hulpmiddel, maar kan niet als bewijs voor een dubbelclaim gelden. Daarnaast is hier geen sprake van een opzettelijke dubbelclaim. Het geheel niet uitbetalen van bedrijfstoeslag als gevolg van een foute intekening komt niet overeen met de strekking van artikel 24 van de Verordening. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen van appellant als gevolg van zijn hersenbloeding in 2008. Hierdoor had appellant ten tijde van het indienen van de aanvraag last van concentratiezwakte. Appellant heeft aan alle voorwaarden voor het ontvangen van bedrijfstoeslag voldaan en is van mening dat de geconstateerde fout (de onjuiste intekening van het gewasperceel) niet in verhouding staat tot de opgelegde sanctie.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Anders dan appellant is het College van oordeel dat sprake is van een onregelmatigheid in de zin van Verordening 796/2004 waar hij in zijn aanvraag perceel 1 als bij hem in gebruik zijnde heeft opgegeven. Aanpassing van de aanvraag door daarin perceel 1 te laten vervallen was, zoals verweerder overtuigend heeft toegelicht, na de bekendmaking van de gevonden onregelmatigheid in het telefoongesprek op 22 juni 2009, niet langer mogelijk.
5.2 De aanvraag bevat geen tegenstrijdigheden of lacunes. Met verweerder en op de door hem aangedragen overwegingen is het College van oordeel dat van een kennelijke fout geen sprake is.
5.3.1 Het beroep op overmacht faalt, reeds, nu appellant naliet verweerder tijdig te informeren.
5.3.2 De stelling van appellant dat hij de aanvraag verkeerd heeft ingevuld als gevolg van concentratiezwakte, begrijpt het College tevens als een beroep op artikel 68, eerste lid, van Verordening 796/2004. Op grond van dit artikellid blijft de uitsluiting van steun achterwege als appellant bewijst dat hem geen schuld treft. Dat bewijs heeft appellant niet geleverd. Ook als het College zou aannemen dat appellant zich door concentratiezwakte vergiste, blijft staan dat die concentratiezwakte bij het indienen van de aanvraag (zeer) geruime tijd bestond. Dat appellant zich van zijn concentratieproblemen niet bewust was, is niet aannemelijk gemaakt. Daarom ziet het College geen reden om de begane vergissing niet aan appellant toe te rekenen.
5.4 Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin. De belangenafweging vindt op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen plaats voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. In dit geval, waarin vaststaat dat de totale aangegeven oppervlakte meer dan 20 % groter is dan de totale geconstateerde oppervlakte, volgt uit artikel 51, eerste lid, van Verordening 796/2004 dwingend dat appellant voor het jaar 2009 volledig van steun moet worden uitgesloten. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven