ECLI:NL:CBB:2011:BQ5735

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/292
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening subsidieaanvraag vaccinatiekosten bluetongue voor runderen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over een geschil tussen Landbouwbedrijf A B.V. en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De appellante had een subsidie aangevraagd voor de kosten van vaccinatie tegen bluetongue voor haar runderen, maar de aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen op basis van een onjuist ingevulde vaccinatieverklaring. De appellante stelde dat zij een fout had gemaakt bij het invullen van het totaalbedrag van de factuur en dat verweerder had moeten begrijpen dat het bedrag niet klopte. De procedure begon met een beroep dat op 18 februari 2009 bij het College werd ingediend tegen een besluit van 9 januari 2009, waarin de bezwaren van appellante ongegrond werden verklaard.

Tijdens de zitting op 10 maart 2011 werd het standpunt van de appellante toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de vaccinatieverklaring niet correct was ingevuld en dat zij niet de mogelijkheid had gekregen om deze fout te herstellen. Het College oordeelde dat de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten, die de subsidie regelt, niet uitsluit dat fouten in de bezwaarfase kunnen worden hersteld. Het College concludeerde dat de Staatssecretaris ten onrechte had volgehouden dat de subsidie slechts € 544,- kon bedragen, terwijl de subsidie op basis van de regeling € 4,- per gevaccineerd rund bedraagt. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de subsidie vastgesteld op € 1088,-. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht van appellante.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/292 19 mei 2011
11218 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten
Uitspraak in de zaak van:
Landbouwbedrijf A B.V., te B, appellante,
gemachtigde: A,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. S.G.A. Peeters, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij ongedateerde brief, bij het College binnengekomen op 18 februari 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 januari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante, gericht tegen het besluit van 29 oktober 2008 tot goedkeuring van haar aanvraag voor een bijdrage in de vaccinatiekosten van runderen tegen bluetongue, ongegrond verklaard. Bij brief van 21 april 2009 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Op 10 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten (Stcrt. 2007, 237, nadien gewijzigd; hierna: Regeling) bepaalde, ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 3.1.4
(…)
2. Indien runderen op grond van deze regeling worden gevaccineerd, draagt de houder van de runderen ervoor zorg dat zijn dieren tweemaal worden gevaccineerd, waarbij de tweede vaccinatie minimaal drie weken nadat de eerste vaccinatie is verricht, wordt uitgevoerd.
Artikel 3.3.1
1. De Minister stelt op aanvraag een subsidie vast voor de kosten die door de houder van herkauwers of kameelachtigen zijn gemaakt voor door een dierenarts overeenkomstig deze regeling laten vaccineren van zijn dieren tegen bluetongue.
2. De subsidie wordt niet verleend:
(…)
b. indien de houder niet heeft voldaan aan artikel 3.1.4, tweede lid, of artikel 3.3.2.
Artikel 3.3.2
1. De houder van de gevaccineerde herkauwers of kameelachtigen ondertekent de volledige en naar waarheid ingevulde door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstrekte vaccinatieverklaring terstond na de laatste vaccinatie op zijn bedrijf en laat deze verklaring mede ondertekenen door de dierenarts die de dieren heeft gevaccineerd.
2. De houder van de gevaccineerde herkauwers of kameelachtigen vermeldt tenminste de volgende gegevens op de verklaring, bedoeld in het eerste lid:
(…)
e. de datum van de vaccinatie;
f. het aantal gevaccineerde dieren en de diersoort;
g. het totaal bedrag van de factuur van de dierenarts, die de dieren heeft gevaccineerd, exclusief BTW.
Artikel 3.3.5
1. De subsidie, bedoeld in artikel 3.3.1, eerste lid, bedraagt:
a. per gevaccineerd rund: € 4,00;
(...)
2. De in het eerste lid genoemde bedragen zijn exclusief BTW.
Artikel 3.3.6
Het subsidieplafond bedraagt € 12 miljoen."
In de toelichting bij de Regeling (Stcrt. 2008, 84) is over het doel opgemerkt:
"Deze regeling strekt ter uitvoering van het Nederlandse vaccinatieprogramma dat overeenkomstig richtlijn (EG) nr. 2000/75 van de Raad van 20 november 2000 tot vaststelling van specifieke bepalingen inzake de bestrijding en uitvoering van bluetongue (PbEG L 327) door de Europese Commissie is goedgekeurd. (…) Het doel van het vaccinatieprogramma is zoveel mogelijk herkauwers en kameelachtigen te vaccineren met het oog op het beperken van het aantal klinisch zieke dieren en het inperken van de geografische verspreiding van blauwtong. Een houder van deze dieren is niet verplicht de dieren te vaccineren, maar dit wordt gelet op het doel van het vaccinatieprogramma sterk aangeraden. Het vaccin wordt – zonder dat daar een vergoeding voor wordt gevraagd – vanuit het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verstrekt aan de praktiserende dierenartsen die de vaccinatie uitvoeren. Daarnaast komt de houder van overeenkomstig de onderhavige regeling gevaccineerde dieren onder voorwaarden in aanmerking voor subsidie voor de kosten van de toediening van het vaccin door een dierenarts."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellante heeft met een vaccinatieverklaring, door verweerder ontvangen op 22 juli 2008, subsidie aangevraagd voor een bijdrage in de kosten van vaccinatie tegen bluetongue van 273 runderen op 10 juni 2008 en 272 runderen op 10 juli 2008. Appellante heeft op de vaccinatieverklaring als totaalbedrag van de factuur van de dierenarts € 544,- ingevuld.
- Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag goedgekeurd en besloten appellante een bijdrage te verlenen van € 544,- voor de kosten van de vaccinnatie.
- Op 31 oktober 2008 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Op 7 januari 2009 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen verweerder en appellante. Appellante heeft daarin aangegeven af te zien van een hoorzitting.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit waarbij appellante € 544,- vergoed krijgt voor de vaccinatie van 272 runderen gehandhaafd en de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Hiertoe heeft verweerder het volgende aangevoerd. Artikel 3.3.2, eerste lid, van de Regeling, bepaalt onder meer dat de houder van gevaccineerde herkauwers een volledig naar waarheid ingevulde vaccinatieverklaring ondertekent. Volgens verweerder is het maximum bedrag dat volgens de regeling kan worden vergoed het bedrag dat op de vaccinatieverklaring wordt aangegeven als het totaalbedrag van de factuur. Verweerder gaat uit van deze verklaring voor het berekenen van de subsidie, nu appellante door deze verklaring te ondertekenen heeft aangegeven deze naar waarheid te hebben ingevuld. De stelling van appellante dat zij de verklaring foutief heeft ingevuld doet daar niet aan af. De omstandigheid dat na het invullen van de vaccinatieverklaring gebleken is dat de kosten van vaccineren hoger zijn, komt voor rekening en risico van appellante.
In het verweerschrift heeft verweerder daaraan toegevoegd dat een vaccinatieverklaring kan worden aangemerkt als een aanvraag als bedoelt in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb). De Regeling biedt volgens verweerder geen mogelijkheden om de aanvraag na de beschikking op de subsidieaanvraag te wijzigen. Een bestuursorgaan moet bij de behandeling van een aanvraag uit kunnen gaan van de juistheid van de aangeleverde gegevens, in verband met een doelmatige en snelle uitvoering van de Regeling. Slechts in geval van een kennelijke fout wijkt verweerder van bovenstaande lijn af.
Verweerder betwist dat sprake is van een kennelijke fout. In de invulinstructie bij de vaccinatieverklaring is aangegeven dat de vaccinatieverklaring automatisch wordt verwerkt, dat alleen de gegevens die geschreven zijn in de daarvoor bestemde hokjes of op de daarvoor bestemde lijnen worden verwerkt en dat op bij de vaccinatieverklaring geschreven opmerkingen en/of vragen niet wordt gereageerd. Appellante had derhalve kunnen weten dat eventuele bijlagen bij de vaccinatieverklaring niet zouden worden meegenomen bij de beoordeling van het recht op subsidie.
Verweerder betwist voorts dat sprake is van gewekt vertrouwen. Uit het dossier blijkt niet dat appellante, zoals zij stelt in het beroepschrift, direct nadat de verklaring is verzonden contact heeft opgenomen met de Dienst Regelingen, via het informatieloket van verweerder (hierna: LNV-loket) en dat haar is geadviseerd een bezwaarschrift in te dienen zodat de fout kon worden hersteld. Volledigheidshalve merkt verweerder nog op dat het LNV-loket geen toezeggingen kan doen met betrekking tot bezwaarschriften in het kader van de Regeling.
4. Het standpunt van appellante
Appellante voert aan dat zij bij de vaccinatieverklaring een fout gemaakt heeft. Bij het invullen van het totaalbedrag van de factuur heeft zij de kosten van een enting over het hoofd gezien. Verweerder had uit de ingediende facturen moeten begrijpen dat het totaalbedrag niet kon kloppen.
Daarnaast voert appellante aan dat artikel 3.3.2, aanhef en onder g, van de Regeling, weliswaar bepaalt dat de vaccinatieverklaring het totaalbedrag van de factuur van de dierenarts moet vermelden, maar dat artikel 3.3.5, eerste lid, onder a, van de Regeling, bepaalt dat de subsidie € 4,00 per gevaccineerd rund bedraagt.
Appellante stelt dat zij, nog vóór verweerder de vaccinatieverklaring heeft ontvangen, contact heeft opgenomen met het LNV-loket met de vraag hoe zij haar fout kon herstellen. Volgens appellante vertelde de ambtenaar dat daar niets aan gedaan kon worden. De ambtenaar gaf het advies meteen bezwaar te maken als het te lage bedrag uitbetaald werd. Appellante betoogt dat zij in bezwaar de gelegenheid had moeten krijgen om deze fout te herstellen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het besluit waarbij appellante € 544,00 vergoed krijgt voor de vaccinatie van 272 runderen, in bezwaar heeft gehandhaafd. Het College beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
5.2 Verweerder heeft naar voren gebracht dat de aanvragen automatisch verwerkt worden en dat een aanvraag na de beschikking op de subsidieaanvraag niet gewijzigd kan worden, omdat de Regeling doelmatig moet worden uitgevoerd. Gelet op de aard van de Regeling en het grote aantal aanvragen ligt een geautomatiseerde wijze van behandeling in de aanvraagfase voor de hand, ook als dat zou wellicht leiden tot enkele fouten in de besluiten in primo. Dat is naar het oordeel van het College echter anders in de bezwaarfase, die mede gericht is op het herstel van fouten die in de aanvraagfase zijn gemaakt. Conform het bepaalde in artikel 7:11 Awb, moet in beginsel een fout in bezwaar kunnen worden hersteld. Daarvan kan alleen in uitzonderingsgevallen worden afgeweken, bijvoorbeeld in situaties waarin door het herstel van de fout rechten van derden zouden worden doorkruist. Van dergelijke uitzonderingen is het College in dit geval niet gebleken. In dit verband is ook van belang dat uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat het doel van de Regeling is dat zoveel mogelijk dieren worden gevaccineerd. Weliswaar is in de Regeling een subsidieplafond opgenomen, maar noch uit het dossier, noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het subsidieplafond bereikt was.
5.3 Het College stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat appellante 272 runderen twee keer heeft laten inenten conform de Regeling. Het College is daarom van oordeel dat verweerder, op grond van artikel 3.3.5, eerste lid, onder a, van de Regeling, waarin is bepaald dat de subsidie per gevaccineerd rund € 4,- bedraagt, de subsidie in het kader van de heroverweging in bezwaar op € 1088,- had moeten vaststellen. Daar kan niet aan afdoen dat appellante op de vaccinatieverklaring als totaalbedrag van de factuur van de dierenarts per abuis € 544,- heeft vermeld. Het College volgt verweerder niet in zijn betoog dat uit de Regeling volgt dat het maximum bedrag dat kan worden vergoed het bedrag is dat op de vaccinatieverklaring is aangegeven als totaalbedrag van de factuur van de dierenarts. Ingevolge artikel 3.3.2, tweede lid, onder g, van de Regeling dient weliswaar bedoeld bedrag op de vaccinatieverklaring te worden vermeld – naar het College aanneemt met het oog op de automatische verwerking van de aanvragen – doch in artikel 3.3.5, eerste lid, onder a, is bepaald dat de subsidie € 4,- per tweemaal gevaccineerd rund bedraagt.
5.4 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb, in samenhang met artikel 22 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 29 oktober 2008 te herroepen en de subsidie vast te stellen op € 1088,-. Gelet hierop behoeven de overige gronden van het beroep geen bespreking.
5.5 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de reiskosten van appellant vastgesteld op
€ 43,80 (op basis van openbaar vervoer, tweede klasse) en worden de verletkosten van appellant voor het bijwonen van de zitting vastgesteld op € 150,-.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 29 oktober 2008;
- stelt de subsidie aan appellante vast op € 1088,- (zegge duizendachtentachtig euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante ten bedrage van € 193,80 (zegge honderddrieënnegentig euro
en tachtig cent);
- bepaalt dat verweerder het door appellante betaalde griffierecht ten bedrage van € 288, - (zegge
tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, mr. E.R. Eggeraat en mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. F.E. Mulder