4. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
4.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door appellanten betaalde heffingen gedeeltelijk gerestitueerd op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen. In haar verweerschrift en ter zitting heeft zij het volgende aangevoerd.
4.2 Uit de opbrengst van de heffing, opgelegd overeenkomstig het bepaalde in de Verordeningen, financiert verweerder steunmaatregelen. Deze steunmaatregelen zijn door de Minister van LNV aangemeld bij de Europese Commissie. De Commissie heeft de steunmaatregel goedgekeurd bij beschikking van 20 december 1995 (N766/95) en bij beschikking van 16 maart 2005 (N372/05).
4.3 De Commissie heeft in haar mededeling uit 1997 (Mededeling C34/97, Pb EG 1997, C227/5) uitgesproken dat de heffing op invoer uit derde landen geen heffing van gelijke werking is. De heffing op bloemkwekerijproducten wordt niet wegens of bij invoer opgelegd. De heffing wordt opgelegd ter zake van producten die uit derde landen worden geïmporteerd en ter zake van in Nederland gekweekte producten. Op deze manier worden alle in Nederland aanwezige bloemen met eenzelfde heffingsdruk belast. Van schending van artikel 90 EG is evenmin sprake. De maatregelen die met de heffing worden bekostigd, hebben niet het effect dat de nationale producten worden beschermd of begunstigd.
4.4 De in de Verordeningen neergelegde heffingssystematiek is de basis voor de opgelegde nota’s. De aangifte dient ter berekening van de heffing. Heffingen die door tussenkomst van de veiling worden opgelegd, worden als voorschot van de definitieve heffing gezien. Op het aangifteformulier kunnen correcties op de voorschotten worden ingevuld en kan om restituties worden verzocht. De eindnota die op basis van de aangifte wordt verstuurd is het voor bezwaar en beroep vatbare besluit.
4.5 Vergoeding van wettelijke rente wijst verweerder af. Met de aanvaarding van het veilingreglement heeft de kweker/importeur de veiling gemachtigd om heffing in te houden en aan verweerder af te dragen.
4.6 Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat het bezwaar dat zich richt op de vakheffing die is ingehouden via de veiling niet in deze procedure thuishoort, omdat het in deze procedure niet gaat om een heffingsaanslag.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In de bezwaarschriften hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de restitutienota’s van 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009. Dat met deze bezwaarschriften ook bezwaar is gemaakt tegen andere nota’s - heffingsnota’s - waarbij heffingen zijn opgelegd (aan enkele appellanten in hun hoedanigheid van importeur) wegens de aankoop van bloemkwekerijproducten buiten Nederland over dezelfde jaren, blijkt niet. Anders dan appellanten stellen, strekt deze procedure zich dan ook niet uit tot die heffingsnota’s. Het onderhavige geschil is beperkt tot de genoemde restitutienota’s.
5.2 Op grond van de bovengenoemde Verordeningen is de kweker, onderscheidenlijk de importeur, heffing verschuldigd over - kort gezegd - de door hem verhandelde bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. De Verordeningen creëren geen heffingsplicht voor de kopers.
De verkoper van bloemkwekerijproducten kan op grond van artikel 8 van de Verordeningen, een deel van de door hem verschuldigde heffing in rekening brengen bij de koper van bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. Het blijft uiteindelijk de verkoper die de door hem verschuldigde heffing aan verweerder zal moeten betalen. De koper kan, op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen, bij verweerder een aanvraag voor restitutie van de bij hem in rekening gebrachte en door hem betaalde heffing indienen. Naar aanleiding van zo’n aanvraag zal verweerder vervolgens moeten vaststellen of op jaarbasis de heffingsgrondslag van de aangekochte bloemkwekerijproducten hoger is dan een bepaald bedrag, waarna op grond van artikel 8 van de Verordeningen het bij de koper in rekening gebrachte heffingspercentage zal worden verlaagd en - zo volgt daaruit - het verschil aan de koper zal worden terugbetaald door verweerder.
5.3 In het onderhavige geval hebben de verkopers van de mogelijkheid tot doorberekenen gebruik gemaakt door een deel van de heffing die zij uiteindelijk verschuldigd zijn, in rekening te brengen bij appellanten. Appellanten hebben vervolgens een aanvraag tot restitutie ingediend bij verweerder. Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder een deel van de aan appellanten doorberekende en door appellanten betaalde heffing gerestitueerd. Dit is neergelegd in de – in deze procedure – bestreden restitutienota’s. Deze nota’s betreffen dus een besluit van verweerder ten aanzien van het aan kopers terug te betalen bedrag.
5.4 Naar het oordeel van het College gaat het de omvang van het geding te buiten als in het kader van deze procedure andere punten dan die de restitutie betreffen aan een toetsing zouden worden onderworpen. Dat betekent dus dat het College niet toekomt aan een beoordeling van de gronden die zien op de HbAG-heffing en de gevolgen van een eventueel gebrek in de aanmelding van deze heffing als steunmaatregel voor de Verordeningen en de daarmee samenhangende gevolgen voor de heffingsplicht van de verkoper.
Ten overvloede overweegt het College dat indien kopers van oordeel zijn dat door verkopers een te hoog percentage van de heffing wordt doorbelast zij zich dienen te wenden tot de verkoper. Eventueel hebben zij de mogelijkheid vervolgens de civiele rechter om een oordeel te vragen.
5.5 De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.