ECLI:NL:CBB:2011:BQ3767

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1047 AWB 09/1048 AWB 09/1049
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de heffing van bloemkwekerijproducten door het Productschap Tuinbouw

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 mei 2011 uitspraak gedaan in de zaken AWB 09/1047, AWB 09/1048 en AWB 09/1049, waarin appellanten, vertegenwoordigd door mr. A.J. Braakman, bezwaar maakten tegen besluiten van het Productschap Tuinbouw. De appellanten, waaronder Dutch Flower Group B.V., stelden dat de heffingen die hen door verkopers van bloemkwekerijproducten in rekening waren gebracht, onterecht waren. De heffingen waren gebaseerd op de Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2006, 2007/2 en 2008, die volgens appellanten niet goedgekeurd waren door de Europese Commissie, waardoor deze als verboden steunmaatregelen moesten worden aangemerkt.

Tijdens de zitting op 21 maart 2011 werd het standpunt van de appellanten verder toegelicht. Zij stelden dat de heffingen gelijkgesteld moesten worden aan douanerechten en dat er geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit ten grondslag lag aan de betalingen die zij hadden gedaan. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. Th. Keizer en mr. J.A. Bruin, verdedigde de heffingen en stelde dat deze in overeenstemming waren met de goedgekeurde steunmaatregelen van de Europese Commissie.

Het College oordeelde dat de heffingen op bloemkwekerijproducten niet in strijd waren met de Europese regelgeving en dat de appellanten geen recht hadden op restitutie van de betaalde heffingen. De beroepen werden ongegrond verklaard, en het College benadrukte dat het niet de taak was om de heffingsnota's van de verkopers te toetsen, maar enkel de restitutienota's van het Productschap Tuinbouw. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met mr. J.A. de Koning als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1047 t/m 09/1049 2 mei 2011
4240 Heffing
Bloemkwekerijheffing
Uitspraak in de zaken van:
Dutch Flower Group B.V., e.a., appellanten,
gemachtigde: mr. A.J. Braakman, advocaat te Leiden,
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Keizer en mr. J.A. Bruin, beiden werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellanten hebben bij brieven van 16 juli 2007, 28 juli 2008 en 14 april 2009 bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder van respectievelijk 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009.
Appellanten hebben verzocht om instemming van verweerder met rechtstreeks beroep bij het College. Verweerder heeft ingestemd met dit verzoek en de bezwaarschriften doorgestuurd aan het College. Verweerder heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Op 21 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij namens appellanten gemachtigde en de heren J. van der Meij en A.J.C. Spierings zijn verschenen. Namens verweerder zijn de gemachtigden verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2006, als gewijzigd bij de Wijziging Verordening PT Vakheffing bloemkwekerijproducten 2006 (hierna gezamenlijk aangehaald als: Verordening 2006) bepaalt, voor zover hier van belang:
?Artikel 2
1. De kweker, onderscheidenlijk de importeur, is over de door hem verhandelde, voor zover door hem gekweekte, onderscheidenlijk door hem geïmporteerde bloemkwekerijproducten of geïmporteerd uitgangsmateriaal, een heffing verschuldigd.
2. De heffing als bedoeld in het eerste lid, is aan het productschap verschuldigd over het jaar 2006, (…).
(…)
Artikel 4
(…)
8.a. Bedrijven die in aanmerking willen komen voor een gedeeltelijke verlaging van het heffingstarief, dienen over het betrokken kalenderjaar de gecertificeerde jaarrekening aan het productschap over te leggen.
b. Wanneer het productschap vaststelt dat op jaarbasis de heffingsgrondslag van aangekochte bloemkwekerijproducten hoger is dan € 11.344.505,= wordt over:
1. het bedrag tussen € 0,0 - € 11.344.505,= het heffingstarief van 0,345% toegepast,
2. het bedrag tussen € 11.344.505,= en € 50.000.000,= het verlaagde heffingstarief van 0,245% toegepast, en
3. het bedrag groter dan € 50.000.000,= het verlaagde heffingstarief van 0,145% toegepast.
(…)
Artikel 8
1. De verkoper van bloemkwekerijproducten heeft het recht aan de afnemers van door hem gekweekte bloemkwekerijproducten onderscheidenlijk van door hem rechtstreeks doorverhandelde bloemkwekerijproducten, het hieronder genoemde heffingspercentage van het verkoopbedrag der door hem aan die afnemers verhandelde bloemkwekerijproducten in rekening te brengen van: 0,435%.
2. Indien een verkoper van bloemkwekerijproducten, van het hem in het vorige lid toegekende recht gebruik maakt, zijn de desbetreffende afnemers verplicht het aan hen krachtens het bepaalde in het vorige lid in rekening gebracht, aan die verkoper te voldoen.?
De Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2007/2 (hierna: Verordening 2007/2) en de Verordening PT vakheffing bloemkwekerijproducten 2008 (hierna: Verordening 2008) bevatten gelijkluidende bepalingen, met dien verstande dat zij betrekking hebben op respectievelijk 2007 en 2008. Voor beide jaren geldt dat andere heffingspercentages worden gebruikt. Voor het jaar 2008 geldt dat de categorieën van artikel 4, achtste lid, onder b uit andere bedragen bestaan.
De Verordening 2006, Verordening 2007/2 en Verordening 2008 zullen in het navolgende gezamenlijk worden aangeduid als: Verordeningen.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellanten zijn kopers van bloemkwekerijproducten aan wie door de verkopers de door die verkopers verschuldigde heffing in rekening is gebracht.
- Appellanten hebben verweerder verzocht om restitutie van de door de verkopers doorberekende en door de kopers betaalde heffing.
- Met nota’s van 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009 heeft verweerder op grond van artikel 4, achtste lid van de Verordeningen 2006, 2007/2 en 2008, over de jaren 2006, 2007 en 2008 het heffingstarief verlaagd en een deel van de betaalde heffing gerestitueerd. Deze nota’s zullen hierna worden aangeduid als: restitutienota’s
- Tegen deze restitutienota’s hebben appellanten tijdig bezwaar gemaakt.
3. Het standpunt van appellanten
3.1 Appellanten hebben – samengevat weergegeven en voor zover gehandhaafd – aangevoerd dat de bestreden besluiten om de volgende redenen dienen te worden vernietigd.
Appellanten hebben in het aanvullend bezwaarschrift betoogd dat de Verordeningen om een aantal redenen geen stand kunnen houden. De eerste reden is dat de Verordeningen - en de daarin neergelegde steunmaatregelen - niet zijn goedgekeurd door de Europese Commissie. Ter zitting heeft de gemachtigde gesteld dat het College weliswaar al eerder uitspraken heeft gedaan op dit punt, maar dat deze uitspraken enkel betrekking hebben op het PT-gedeelte van de Verordeningen en niet op het HbAG-deel in de Verordeningen. Volgens de gemachtigde was deze HbAG-heffing - die door het Productschap werd geïncasseerd op grond van de Verordeningen - een onderdeel van die Verordeningen. Ook deze heffing – het gaat immers om een steunmaatregel – had dus moeten worden aangemeld bij de Europese Commissie. Dat is niet gebeurd. Dat betekent dat niet alle steunmaatregelen waarop de Verordeningen zagen, zijn aangemeld bij en goedgekeurd door de Commissie. Er is dus sprake is van verboden steunmaatregelen.
3.2 Een andere reden waarom de Verordeningen geen stand kan houden betreft het feit dat de destijds door het Productschap geïncasseerde heffingen waaronder ook de HbAG-heffing moeten worden aangemerkt als een heffing van gelijke werking als een douanerecht in de zin van artikel 23 en 25 EG c.q. een verboden discriminerende binnenlandse belasting vormt in de zin van artikel 90 EG. De heffingen zijn voorts in strijd met Verordening (EEG) nr. 234/68.
3.3 Aan de betalingen die appellanten in 2006, 2007 en 2008 hebben gedaan, ligt geen voor bezwaar en beroep vatbaar besluit ten grondslag. Derhalve zijn de betalingen onverschuldigd gedaan en dienen zij te worden geretourneerd. De restitutie dient plaats te vinden met inbegrip van de samengestelde wettelijke rente over de betrekkelijke bedragen tot aan de datum van algehele voldoening.
Ook al is er wel een voor beroep en bezwaar vatbaar besluit, dan hebben appellanten in ieder geval recht op restitutie van de samengestelde wettelijke rente over de bedragen die als voorschotten op de uiteindelijke vakheffing door de veilingen van hun rekening zijn afgeschreven.
3.4 In een aanvulling op het bezwaarschrift wordt benadrukt dat het bezwaar zich niet alleen richt tegen de restitutienota’s die appellanten als kopers hebben ontvangen, maar ook tegen de heffingsnota’s die de bedrijven Intergreen B.V, O-Z Import B.V. en VZH Green Import Export B.V. voor hun aankopen buiten Nederland over de jaren 2006 tot en met 2008 hebben ontvangen.
4. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
4.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de door appellanten betaalde heffingen gedeeltelijk gerestitueerd op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen. In haar verweerschrift en ter zitting heeft zij het volgende aangevoerd.
4.2 Uit de opbrengst van de heffing, opgelegd overeenkomstig het bepaalde in de Verordeningen, financiert verweerder steunmaatregelen. Deze steunmaatregelen zijn door de Minister van LNV aangemeld bij de Europese Commissie. De Commissie heeft de steunmaatregel goedgekeurd bij beschikking van 20 december 1995 (N766/95) en bij beschikking van 16 maart 2005 (N372/05).
4.3 De Commissie heeft in haar mededeling uit 1997 (Mededeling C34/97, Pb EG 1997, C227/5) uitgesproken dat de heffing op invoer uit derde landen geen heffing van gelijke werking is. De heffing op bloemkwekerijproducten wordt niet wegens of bij invoer opgelegd. De heffing wordt opgelegd ter zake van producten die uit derde landen worden geïmporteerd en ter zake van in Nederland gekweekte producten. Op deze manier worden alle in Nederland aanwezige bloemen met eenzelfde heffingsdruk belast. Van schending van artikel 90 EG is evenmin sprake. De maatregelen die met de heffing worden bekostigd, hebben niet het effect dat de nationale producten worden beschermd of begunstigd.
4.4 De in de Verordeningen neergelegde heffingssystematiek is de basis voor de opgelegde nota’s. De aangifte dient ter berekening van de heffing. Heffingen die door tussenkomst van de veiling worden opgelegd, worden als voorschot van de definitieve heffing gezien. Op het aangifteformulier kunnen correcties op de voorschotten worden ingevuld en kan om restituties worden verzocht. De eindnota die op basis van de aangifte wordt verstuurd is het voor bezwaar en beroep vatbare besluit.
4.5 Vergoeding van wettelijke rente wijst verweerder af. Met de aanvaarding van het veilingreglement heeft de kweker/importeur de veiling gemachtigd om heffing in te houden en aan verweerder af te dragen.
4.6 Ter zitting heeft verweerder hier nog aan toegevoegd dat het bezwaar dat zich richt op de vakheffing die is ingehouden via de veiling niet in deze procedure thuishoort, omdat het in deze procedure niet gaat om een heffingsaanslag.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 In de bezwaarschriften hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen de restitutienota’s van 11 juni 2007, 21 juli 2008 en 6 maart 2009. Dat met deze bezwaarschriften ook bezwaar is gemaakt tegen andere nota’s - heffingsnota’s - waarbij heffingen zijn opgelegd (aan enkele appellanten in hun hoedanigheid van importeur) wegens de aankoop van bloemkwekerijproducten buiten Nederland over dezelfde jaren, blijkt niet. Anders dan appellanten stellen, strekt deze procedure zich dan ook niet uit tot die heffingsnota’s. Het onderhavige geschil is beperkt tot de genoemde restitutienota’s.
5.2 Op grond van de bovengenoemde Verordeningen is de kweker, onderscheidenlijk de importeur, heffing verschuldigd over - kort gezegd - de door hem verhandelde bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. De Verordeningen creëren geen heffingsplicht voor de kopers.
De verkoper van bloemkwekerijproducten kan op grond van artikel 8 van de Verordeningen, een deel van de door hem verschuldigde heffing in rekening brengen bij de koper van bloemkwekerijproducten of teeltmateriaal. Het blijft uiteindelijk de verkoper die de door hem verschuldigde heffing aan verweerder zal moeten betalen. De koper kan, op grond van artikel 4, achtste lid, van de Verordeningen, bij verweerder een aanvraag voor restitutie van de bij hem in rekening gebrachte en door hem betaalde heffing indienen. Naar aanleiding van zo’n aanvraag zal verweerder vervolgens moeten vaststellen of op jaarbasis de heffingsgrondslag van de aangekochte bloemkwekerijproducten hoger is dan een bepaald bedrag, waarna op grond van artikel 8 van de Verordeningen het bij de koper in rekening gebrachte heffingspercentage zal worden verlaagd en - zo volgt daaruit - het verschil aan de koper zal worden terugbetaald door verweerder.
5.3 In het onderhavige geval hebben de verkopers van de mogelijkheid tot doorberekenen gebruik gemaakt door een deel van de heffing die zij uiteindelijk verschuldigd zijn, in rekening te brengen bij appellanten. Appellanten hebben vervolgens een aanvraag tot restitutie ingediend bij verweerder. Naar aanleiding van die aanvraag heeft verweerder een deel van de aan appellanten doorberekende en door appellanten betaalde heffing gerestitueerd. Dit is neergelegd in de – in deze procedure – bestreden restitutienota’s. Deze nota’s betreffen dus een besluit van verweerder ten aanzien van het aan kopers terug te betalen bedrag.
5.4 Naar het oordeel van het College gaat het de omvang van het geding te buiten als in het kader van deze procedure andere punten dan die de restitutie betreffen aan een toetsing zouden worden onderworpen. Dat betekent dus dat het College niet toekomt aan een beoordeling van de gronden die zien op de HbAG-heffing en de gevolgen van een eventueel gebrek in de aanmelding van deze heffing als steunmaatregel voor de Verordeningen en de daarmee samenhangende gevolgen voor de heffingsplicht van de verkoper.
Ten overvloede overweegt het College dat indien kopers van oordeel zijn dat door verkopers een te hoog percentage van de heffing wordt doorbelast zij zich dienen te wenden tot de verkoper. Eventueel hebben zij de mogelijkheid vervolgens de civiele rechter om een oordeel te vragen.
5.5 De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2011.
w.g. M. van Duuren w.g. J.A. de Koning
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen