ECLI:NL:CBB:2011:BQ3763

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/566
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontheffingen op grond van de Winkeltijdenwet in de gemeente Tiel

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 april 2011, met zaaknummer AWB 10/566, staat de beoordeling van ontheffingen op grond van de Winkeltijdenwet centraal. De zaak betreft een geschil tussen De Leeuwense Kranshof B.V., een supermarkt in Tiel, en de burgemeester en wethouders van Tiel. De appellante had een ontheffing aangevraagd voor zondagavondopenstelling, maar deze aanvraag werd afgewezen, terwijl aan Albert Heijn en Lidl wel ontheffingen werden verleend. De appellante betoogde dat de Beleidsregels en de Verordening niet correct waren toegepast en dat er sprake was van een ongelijke behandeling.

Het College oordeelt dat de Verordening en de Beleidsregels rechtmatig zijn en dat de burgemeester en wethouders de discretionaire bevoegdheid hebben om ontheffingen te verlenen. De appellante kan niet worden gevolgd in haar stelling dat de ontheffingen aan Albert Heijn en Lidl onterecht zijn verleend, omdat de beoordeling van de aanvragen op basis van een puntensysteem plaatsvond. Het College concludeert dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims over brandveiligheid en dat de argumenten voor de afwijzing van haar aanvraag niet onredelijk zijn.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van ontheffingen en de rol van beleidsregels in dit proces. Het College vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, wat betekent dat de ontheffingen aan Albert Heijn en Lidl behouden blijven. Tevens wordt de gemeente Tiel veroordeeld in de proceskosten van de appellante tot een bedrag van € 874,--.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/566 29 april 2011
12500 Winkeltijdenwet
Uitspraak in de zaak van:
De Leeuwense Kranshof B.V., te Tiel, appellante,
gemachtigde: mr. M.R. Plug, advocaat te Delft,
tegen
burgemeester en wethouders van Tiel, verweerders,
gemachtigde: O. Braspenning, werkzaam bij de gemeente Tiel.
Aan welk geding voorts als partij deelnemen:
1. Albert Heijn B.V., te Zaandam (hierna: Albert Heijn),
gemachtigde: J.A. Martens, werkzaam bij Albert Heijn;
2. Lidl Nederland GmbH, te Huizen (hierna: Lidl),
gemachtigde: A.H. Akkerman, werkzaam bij Lidl.
1. Het procesverloop
Bij besluiten van 7 januari 2010 hebben verweerders aan Albert Heijn en aan Lidl ontheffing verleend op grond van artikel 5 van de Verordening winkeltijden Tiel 2009 (hierna: de Verordening).
Bij besluit van 8 januari 2010 hebben verweerders de aanvraag van appellante om ontheffing op grond van dezelfde bepaling afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2010 hebben verweerders op het door appellante tegen deze besluiten gemaakte bezwaar de bestreden besluiten aangevuld met een nadere motivering.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 juni 2010, bij het College ingekomen op 11 juni 2010, beroep ingesteld. Tegelijkertijd heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van het College. Dit verzoek is bij uitspraak van 24 augustus 2010 (AWB 10/567; www.rechtspraak.nl, LJN: BN6043) afgewezen.
Albert Heijn en Lidl zijn in de gelegenheid gesteld om als partij aan het geding deel te nemen.
Verweerders hebben verweer gevoerd en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 18 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigde hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het volgende bepaald:
"Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan."
In de Winkeltijdenwet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 2
1. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben:
a. op zondag;
(…)
Artikel 3
1. De gemeenteraad kan voor ten hoogste twaalf door hem aan te wijzen dagen per kalenderjaar vrijstelling verlenen van de in artikel 2 vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op de zondag (…).
4. Voorts kan de gemeenteraad bij verordening aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid verlenen op een daartoe strekkende aanvraag en met inachtneming van de in die verordening gestelde regels ontheffing te verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, vervatte verboden, voor zover het winkels betreft die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde dagen tussen 0 uur en 16 uur, en waar uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren plegen te worden verkocht met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet. De verordening bepaalt in ieder geval het aantal winkels waarvoor in de gemeente ontheffing kan worden verleend. Dit aantal kan ten hoogste één winkel per 15 000 inwoners van de gemeente zijn of, indien het inwonertal lager is dan 15 000, één winkel.
(…)"
In de Verordening winkeltijden Tiel 2009 (hierna: Verordening) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
"Artikel 5
1. Het college van burgemeester en wethouders kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de wet vervatte verboden ten behoeve van winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 0 en 16.00 uur.
2. Het college van burgemeester en wethouders kan voor ten hoogste 2 winkels ontheffing verlenen.
3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:
a. de winkel dient gesloten te zijn tussen 0.00 en 16 uur;
b. er dienen hoofdzakelijk eet- en drinkwaren te worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Drank- en Horecawet.
4. De ontheffing kan worden geweigerd indien de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de winkel."
De Beleidsregels ontheffing avondwinkels op zon- en feestdagen (hierna: de Beleidsregels) luiden, na wijziging bij besluit van 4 mei 2010 en voor zover hier van belang, als volgt:
"Uitgangspunten beleid
Op grond van het gestelde in de wet en artikel 5 van de verordening kan slechts aan twee winkels ontheffing worden verleend. Inmiddels hebben zich al verschillende gegadigden gemeld. Aangenomen kan worden dat er in beginsel vele winkels in aanmerking kunnen komen voor een ontheffing. Dit maakt de beoordeling van de voorliggende aanvragen buitengewoon lastig. Tegelijkertijd is het van belang om betrokkenen zoveel mogelijk zekerheid te bieden ten aanzien van de mogelijkheden tot het verkrijgen van een ontheffing. Daarom wordt er voor gekozen om niet alleen indicatoren te formuleren, maar deze tevens te vertalen naar het huidige winkelaanbod.
Positieve indicatoren verlenen ontheffing:
Voorkomen verkeershinder
Bij voorkeur bevindt de winkel zich direct aan een verkeersintensieve weg bedoeld voor het doorgaande verkeer.
Voorkomen hinder parkeren
Parkeren door bezoekers dient bij voorkeur plaats te vinden op een eigen parkeerterrein, dan wel op parkeerplaatsen die ten behoeve van de winkel beschikbaar zijn.
Voorkomen overige hinder
De winkel is bij voorkeur buiten de woonomgeving gevestigd. In elk geval dient de woonomgeving zo min mogelijk negatief door de winkelactiviteiten beïnvloed te worden. In geval van bestaande overlast (bijvoorbeeld de hinder en overtredingen die plaatsvinden door hangjongeren in de winkelcentra Nieuwe Tielse weg, Westroyen, Rauwenhof en Passewaaij) wordt een lagere score toegekend.
Vertaling indicatoren naar bestaand winkelaanbod
Hierna is het bestaande winkelaanbod beoordeeld aan de hand van de indicatoren. Het betreft winkels die hoofdzakelijk eet- en drinkwaren verkopen. Per locatie is een score van 0 (negatief) tot en met 3 (positief) gegeven op de onderdelen Verkeer, Parkeren en Overige. Onder de categorie 'overige' worden
de overige aspecten die van belang zijn voor wat betreft de woon- en leefsituatie gescoord. (zie paragraaf 'afweging van belangen'). De locatie met de hoogste totaalscore komt het meest in aanmerking voor een ontheffing.
bestaande winkelaanbod beoordeeld aan de hand van de indicatoren
Spreiding
Cumulatie van de overlast moet worden voorkomen. Om die reden wordt het grondgebied van Tiel gesplitst in een noordelijk en zuidelijk deel. Per deel wordt slechts één ontheffing verleend. De verdeling is weergegeven op de kaarten opgenomen in bijlage 1 en 2.
Voor de verdeling in Noord en Zuid wordt doorgaans de spoorlijn als logische grens gehanteerd. Verder is gebruik gemaakt van de grens van het bestemmingsplan Tiel-Centrum. Op deze wijze is een evenwichtige verdeling gemaakt van de woongebieden die gevoelig zijn voor overlast.
Beoordeling aanvragen: procedure
Voor wat betreft de beoordeling van aanvragen tot een ontheffing geldt per gebiedsdeel (oost en west) de volgende procedure.
1. De eerste werkdag, na de dag van publicatie van de gewijzigde verordening en deze beleidsregels kunnen gegadigden een aanvraag tot ontheffing indienen bij het college.
2. De aanvrager wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria ( ... )
3. De locatie van de aanvrager wordt beoordeeld aan de hand van voornoemd schema. Indien er meerdere gegadigden zijn, komt degene met het hoogste aantal punten als eerste in aanmerking voor een ontheffing. Indien de locatie niet in het schema voorkomt, zal deze alsnog worden gescoord volgens dezelfde methodiek die gebruikt is voor het schema.
4. Indien op basis van het schema geen keuze kan worden gemaakt, vindt er een loting plaats.
(…)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
- Appellante exploiteert een C-1000 supermarkt aan de A te Tiel.
- Op 8 december 2009 heeft appellante een ontheffing op grond van artikel 5 van de Verordening aangevraagd voor zondagavondopenstelling van deze supermarkt.
- Verweerders hebben aan Albert Heijn (vestiging Veemarkt) en Lidl (vestiging Kranshof) voor de periode van 17 januari 2010 tot en met 31 december 2014 ontheffing verleend op grond van artikel 5 van de Verordening en de aanvraag van appellante om ontheffing afgewezen.
- Tegen deze besluiten heeft appellante op 29 januari 2009 bezwaar gemaakt.
- Vervolgens hebben verweerders het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerders
De Verordening en de Beleidsregels zijn zowel naar inhoud als totstandkoming rechtmatig. Hetzelfde geldt voor het besluit tot afwijzing van de aanvraag van appellante. Noch de redactie, noch de parlementaire geschiedenis van artikel 3, vierde lid, van de Wet biedt basis voor de opvatting dat deze bepaling aan de vaststelling van de Beleidsregels in de weg staat. Een dergelijke opvatting strookt ook niet met het uitgangspunt van dualistisch bestuur.
Het standpunt dat het in het herziene beleid opgenomen puntensysteem niet als een algemene en voor herhaling vatbare regel toegepast kan worden, berust op een verkeerde lezing van de Beleidsregels. Aanvragen worden getoetst door het gebruik van een puntenscore. Het in de Beleidsregels afgebeelde schema is illustratief. Verweerders hebben geïnvesteerd in een uitvoerig onderzoek naar alle betrokken belangen en omstandigheden. Het resultaat daarvan en de beoordeling zijn vervolgens in het besluit van 17 mei 2010 uitgebreid gemotiveerd en toegelicht.
De in de Beleidsregels neergelegde gebiedsverdeling tussen noord en zuid is gebaseerd op een voorafgaand onderzoek waarbij is gekeken naar het verzorgingsgebied van de supermarkten. Op advies van de Kamer van Koophandel is besloten om de verdeling zo veel mogelijk langs logische grenzen te laten verlopen. Daarom is gekozen voor een verdeling waarbij de spoorlijn en de grens van het bestemmingsplan binnenstad wordt gevolgd.
De brandveiligheid van een winkelpand wordt uitputtend gereguleerd in de Bouwverordening, de Woningwet en het Bouwbesluit en is daarom niet in de puntensystematiek betrokken. Daarbij is aan Lidl een gebruiksvergunning verleend nadat is gebleken dat de brandveiligheid in voldoende mate is gewaarborgd en aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving is voldaan. Klachten van appellante over de brandveiligheid van Lidl zijn door de brandweer van Tiel onderzocht en onjuist bevonden.
Appellante kan niet worden gevolgd in haar betoog dat haar winkel en die van de Lidl als één winkel kunnen worden beschouwd, zodat daarvoor één ontheffing kan worden verleend. Gelet op de definitiebepaling van winkel in artikel 1 van de Wet is geen sprake van één winkel, omdat de winkels afzonderlijke openbare ruimten vormen.
4. Het standpunt van appellante
Uit de tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet volgt dat de raad van de gemeente Tiel de Beleidsregels in de Verordening had moeten opnemen. Nu dit niet is gebeurd bestaat geen wettelijke grondslag voor toepassing van de in de Beleidsregels neergelegde gebiedsverdeling in Tiel-noord en Tiel-zuid en het daarin vervatte puntensysteem en voor het verrichten van een loting. Verweerders hadden om deze reden de Beleidsregels buiten toepassing moeten laten.
Voor zover de Beleidsregels niet buiten toepassing hadden moeten worden gelaten, kunnen deze niet worden aangemerkt als beleidsregels in de zin van artikel 1:3, vierde lid, Awb, omdat in de Beleidsregels de uitkomst van de belangenafweging reeds is gegeven. Verweerders hebben voor de motivering van het besluit dan ook niet op grond van artikel 4:82 Awb kunnen volstaan met een verwijzing naar de Beleidsregels.
Een deugdelijke motivering voor de in de Beleidsregels neergelegde gebiedsindeling ontbreekt. Niet duidelijk is op welke wijze deze indeling leidt tot het voorkomen van cumulatie van overlast. Toepassing van de Beleidsregels leidt er altijd toe dat Albert Heijn een ontheffing krijgt samen met Lidl of appellante. Deze supermarkten liggen het dichtst bij elkaar. De Beleidsregels dienen derhalve geen enkel redelijk doel en behoren daarom wegens strijd met het verbod van willekeur onverbindend te worden geacht.
Op grond van de Beleidsregels is de Albert Heijn de winkel met het hoogste aantal punten; deze komt daarom altijd in aanmerking voor een ontheffing. Dit leidt er ten onrechte toe dat de Albert Heijn een monopoliepositie heeft gekregen in de gemeente Tiel. Albert Heijn ondervindt immers geen enkele concurrentie van andere detaillisten die voor een zondagavondopenstelling in aanmerking willen komen.
Aan appellante en Lidl is ten onrechte een gelijk aantal punten toegekend, aangezien appellante beter 'scoort' op de indicatoren voor de verlening van ontheffing genoemd onder 'overige'. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet (TK 1994-1995, 24 226, nr. 3) spelen de openbare orde en veiligheid een belangrijke rol bij de beoordeling van ontheffingen. Tot veiligheid behoort ook de brandveiligheid. De winkels van appellante en Lidl zijn functioneel met elkaar verbonden. Daarbij beschikt de winkel van appellante weliswaar over voldoende eigen nooduitgangen, maar één van de noodzakelijke nooduitgangen van de Lidl komt uit in het pand van appellante. Deze nooduitgang kan als de winkel van appellante op zondag gesloten is niet worden gebruikt. Ook de gezamenlijke sprinkler-installatie kan in dat geval niet worden bediend, omdat de medewerkers van Lidl geen toegang hebben tot de controlekamer en bovendien niet gekwalificeerd zijn om de installatie te bedienen. Daarbij geldt dat ondeskundig gebruik van de installatie kan leiden tot ontploffingsgevaar en derhalve tot een levensbedreigende situatie.
Nu de supermarkten van C1000 en Lidl in technisch en bouwkundig opzicht één geheel vormen hadden verweerders ervoor kunnen kiezen om beide winkels in aanmerking te brengen voor een ontheffing.
5. De standpunten van de overige partijen
Albert Heijn en Lidl hebben zich in grote lijnen achter het standpunt van verweerders geschaard.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het betoog dat de Verordening wegens strijd met artikel 3, vierde lid, van de Wet onverbindend moet worden geacht omdat deze niet de regels bevat die bij de verdeling van de beschikbare ontheffingen moeten worden toegepast, treft geen doel.
In artikel 5 van de Verordening is aan verweerders de discretionaire bevoegdheid toegekend om al dan niet ontheffing in de daarin genoemde gevallen te verlenen. Deze bepaling biedt verweerders ruimte om bij de uitoefening van deze bevoegdheid beleid te voeren. Verweerders hebben ervoor gekozen om in de Beleidsregels het kader aan te geven waarbinnen zij van hun bevoegdheid willen maken. In de tekst van artikel 3, vierde lid, van de Wet zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de juistheid van de stelling van appellante dat de Verordening zelf alle regels met betrekking tot het verlenen van ontheffingen zou dienen te bevatten. Het artikel verleent de raad de bevoegdheid nadere regels te stellen, maar verplicht daartoe niet en kan zeker niet zo begrepen worden dat burgemeester en wethouders uitsluitend met regels als bedoeld in het artikel rekening kunnen houden. Dat bij de verlening van ontheffingen de in de Verordening gestelde regels in acht moeten worden genomen betekent niet dat het de raad niet vrijstaat verweerders een discretionaire bevoegdheid toe te kennen.
6.2 Het College acht het in beginsel niet onjuist of onredelijk dat de verdeling van de beschikbare ontheffingen wordt gebaseerd op het resultaat van een vergelijkende toets zoals deze in de Beleidsregels is neergelegd.
Er zijn geen aanwijzingen dat ook andere belangen dan die genoemd in artikel 5, vierde lid, van de Verordening - de woon- en leefsituatie en de openbare orde - door verweerders bij de besluitvorming zijn betrokken. Weliswaar is rekening gehouden met de verkeers- en de parkeersituatie alsmede met overige aspecten, doch deze aandachtspunten kunnen naar het oordeel van het College worden beschouwd als een nadere invulling van het criterium woon- en leefsituatie. De stelling van appellante dat ook andere belangen dan die genoemd in de Verordening zijn meegewogen slaagt dus niet.
6.3 Gegeven de omstandigheid dat in de gemeente Tiel slechts ruimte is voor twee ontheffingen hebben verweerders in redelijkheid het grondgebied van Tiel in een noordelijk en een zuidelijk deel kunnen splitsen. Zoals blijkt uit de hieraan door verweerders in de Beleidsregels gegeven toelichting ligt aan deze splitsing ten grondslag het doel om door spreiding van de zondagavondopenstelling cumulatie van overlast te voorkomen. Op advies van de Kamer van Koophandel hebben verweerders bij de verdeling aangesloten bij de spoorlijn en de grens van het bestemmingsplan Tiel-Centrum. Van een willekeurige gebiedsverdeling is naar het oordeel van het College geen sprake. De stelling van appellante dat alleen maar tot deze verdeling is besloten om Albert Heijn te bevoordelen is niet onderbouwd. Daarbij tekent het College aan dat Albert Heijn ook als de grens niet getrokken zou zijn, bij de huidige waardering voor een ontheffing in aanmerking was gekomen.
Het gegeven dat de ontheffingen zijn gegund aan twee supermarkten die dicht bij elkaar zijn gevestigd levert onvoldoende grond op om een bijzondere situatie aan te nemen die voor verweerders aanleiding had moeten zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat de geografische verdeling van Tiel bepalend is voor de verdeling van de twee beschikbare ontheffingen. Hierbij is onder meer in aanmerking genomen dat de afstand tussen beide supermarkten weliswaar niet groot is, maar dat deze vestigingen wat openbare orde en woon- en leefsituatie betreft op gescheiden omgevingen drukken.
6.4 Het College deelt evenmin de stelling van appellante die erop neerkomt dat de Beleidsregels niet voldoen aan artikel 1:3, vierde lid, Awb, omdat het samenstel van de in de tabel opgenomen puntenscores wordt gehanteerd als een algemene en voor herhaling toepasbare regel.
Zoals uit de Beleidsregels blijkt bevat de tabel een vertaling van de indicatoren voor de verlening van ontheffing naar het bestaande winkelaanbod in de vorm van een per winkel toegekende puntenscore. De indicatoren zijn: het voorkomen van verkeershinder, het voorkomen van hinder door parkeren en het voorkomen van overige hinder. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de tabel slechts als een voorbeeld heeft gehanteerd. Niet de tabel, maar de achterliggende methode wordt toegepast, en dat levert dan voor 2010 het in de tabel weergegeven resultaat op. In de toekomst kan de puntenscore voor de onderscheiden supermarkten dan ook anders uitpakken. Derhalve kan ook niet worden staande gehouden dat de inhoud van de tabel ook bepalend is voor de verlening van toekomstige ontheffingen en dat de uitkomst van de daarbij uit te voeren belangenafweging daarmee reeds is gegeven.
Alles bijeengenomen kan van het door verweerders gevoerde beleid naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat het onrechtmatig is, en dat een met toepassing van dat beleid genomen besluit reeds daarom niet in stand zou kunnen blijven.
6.5 Het College gaat vervolgens in op de beroepsgronden tegen de toegekende puntenscore, die bepalend is voor de verlening van de beschikbare ontheffingen.
Appellante heeft allereerst aangevoerd dat er verschil had moeten worden gemaakt tussen appellante en Lidl omdat de brandveiligheid bij de zondagavondopenstelling bij Lidl niet voldoende zou zijn gewaarborgd. Naar het oordeel van het College heeft appellante deze stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Verweerders hebben deze stelling gemotiveerd betwist onder verwijzing naar een onderzoek van de brandweer naar aanleiding van klachten van appellante over de brandveiligheid bij Lidl. De brandweer heeft deze klachten in dat onderzoek onjuist bevonden. Appellante heeft deze conclusie van de brandweer niet gemotiveerd weersproken.
In de omstandigheid dat de supermarkten van appellante en Lidl in bouwkundig opzicht één geheel vormen, en dat één van de noodzakelijke nooduitgangen van Lidl uitkomt in de winkel van appellante behoefden verweerders geen aanleiding te zien om behalve aan Lidl ook aan appellante een ontheffing te verlenen. Nu het hier om afzonderlijke winkels gaat zou dit strijd opleveren met artikel 3, vierde lid, van de Wet in verbinding met artikel 5, tweede lid, van de Verordening.
6.6 Uit de tabel blijkt dat Albert Heijn op alle drie de indicatoren maximaal scoort en dus 9 punten heeft gekregen. Appellante en Lidl hebben ten aanzien van “het voorkomen van overige hinder” slechts 2 punten gekregen. Daardoor zijn zij op 8 punten geëindigd en moest er tussen beide supermarkten worden geloot. Voor zover appellante dit onderdeel van de toetsing aanvecht treft haar betoog doel. Noch in de overgelegde stukken, noch bij gelegenheid van de behandeling van het beroep ter zitting hebben verweerders een toereikende onderbouwing voor de lagere score van appellante en Lidl kunnen geven.
In het van het bestreden besluit deel uitmakende stuk “Vergelijking locaties” is aangegeven dat de lagere score samenhangt met een klein risico op overlast op of van de Grotebrugsegrintweg. De toelichting vermeldt dat deze straat zich minder goed leent voor het parkeren van bezoekers. Nu voor de parkeersituatie de maximale score is toegekend is onduidelijk waar deze lagere score precies uit voortvloeit. Een nadere motivering had kunnen worden ontleend aan een rapport van bijvoorbeeld de politie, doch een dergelijke rapportage ontbreekt. Het resultaat van de toetsing is daarmee onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6.7 Het College ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand te laten. Daartoe overweegt het College als volgt.
Zelfs indien, zoals door appellante is bepleit, aan appellante en aan Lidl één punt meer zou worden toegekend zou Albert Heijn in het zuidelijk deel van Tiel in aanmerking komen voor een ontheffing. Wat het noordelijk deel betreft zouden appellante en Lidl ex aequo als hoogste eindigen, met ook dan als resultaat een loting om te bepalen aan wie de ontheffing wordt gegund. Het resultaat van de toetsing zou derhalve niet afwijken van het bestreden besluit.
6.8 Het College acht termen aanwezig om verweerders met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van appellante. Deze kosten worden op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,--, te weten 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het College in een zaak van gemiddeld gewicht, wegingsfactor 1 en bedrag per punt € 437,-- .
7. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig
euro);
- bepaalt dat verweerders het door appellante betaalde griffierecht ad € 298,-- (zegge: tweehonderdachtennegentig euro)
vergoeden.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. W.E. Doolaard en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. M.J. van Veen