5. De beoordeling van het geschil
5.1 Verweerder heeft 33.30 ha als definitief aangevraagde oppervlakte aangemerkt, hetgeen in overeenstemming is met artikel 50, tweede lid, van Verordening 796/2004.
Nu de afzonderlijke aanvraag om landbouwsteun voor energiegewassen bij besluit van 2 juni 2008 is afgewezen en appellant tegen dat besluit geen bezwaar heeft gemaakt is dat besluit onherroepelijk, zodat het College de rechtmatigheid van dat besluit tot uitgangspunt moet nemen. Appellant kan met zijn beroep niet meer aan de orde stellen of verweerder deze percelen terecht heeft afgekeurd. Dit geldt dus ook voor de stelling dat de verplichting om zekerheid te stellen uitsluitend geldt voor de eigen verwerker, alsmede voor de stelling dat het hem niet is aan te rekenen dat de contractgever geen zekerheid heeft gesteld bij het HPA, omdat hij daarop geen invloed heeft kunnen uitoefenen. Naar het oordeel van het College biedt artikel 51, tweede lid, van Verordening 796/2004 geen ruimte om bij de beoordeling welke percelen in het kader van de aanvraag om bedrijfstoeslag in aanmerking komen, te abstraheren van het feit dat deze percelen bij de beslissing over de energiebonus zijn afgekeurd. Dat betekent dat 11.97 ha terecht als niet geconstateerde oppervlakte is aangemerkt, en dat verweerder terecht is uitgegaan van een afwijkingspercentage van 35.95% (11.97 gedeeld door 33.30). Aangezien de aangegeven oppervlakte meer dan 30% afwijkt van de geconstateerde oppervlakte was verweerder op grond van artikel 51, tweede lid, van Verordening 796/2004 gehouden de gehele aanvraag af te wijzen.
5.2 De beroepsgrond dat de informatievoorziening van de Dienst Regelingen onvoldoende is geweest en dat verweerder in het besluit over de energiebonus niet heeft gewezen op de mogelijke nadelige gevolgen van dat besluit voor de bedrijfstoeslagregeling treft geen doel. Voor een dergelijke verplichting van verweerder is in dit geval geen grondslag aan te wijzen.
5.3 Het betoog van appellant dat de afwijzing van de gehele aanvraag als disproportioneel is aan te merken kan niet slagen. Verweerder is gebonden aan het sanctiestelsel zoals neergelegd in de Europese verordeningen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. Het gedifferentieerde sanctiestelsel zoals neergelegd in artikel 51 van Verordening 796/2004 kan, mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen van 17 juli 1997 in zaak C-354/95 (National Farmers Union), niet in strijd worden geacht met het evenredigheidsbeginsel.
5.4 Naar het oordeel van het College kan niet worden staande gehouden dat de aanvraag van appellant zodanig onsamenhangend of innerlijk tegenstrijdig was dat verweerder hierin een kennelijke fout had moeten zien die op grond van artikel 19 van Verordening 796/2004 kon worden verbeterd. Een kennelijke fout veronderstelt dat de aanvraag niet de bedoelingen van de aanvrager weergaf. Daarvan kan in dit geval niet worden gesproken, nu appellant de bedoeling had om energiesteun aan te vragen. Uit de omstandigheid dat bij de aanvraag een non food/non feed-contract was gevoegd - waarvoor bestemmingscode 3 geldt – kon verweerder evenmin afleiden dat de aanvraag niet conform de bedoelingen van appellant was ingevuld. Aangezien appellant niet beschikt over braaktoeslagrechten, terwijl hij op het overzicht gewaspercelen correct code 2 had ingevuld, kon verweerder er van uitgaan dat het overgelegde contract betrekking had op energiegewassen.
5.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding ziet het College geen aanleiding.