5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder terecht de in het besluit van 24 december 2009 genoemde maatregelen heeft opgelegd. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de vaststelling door verweerder dat de Prunus op het bedrijf van appellant was aangetast door Xanthomonas.
5.2 Het College ziet – in tegenstelling tot hetgeen appellant betoogt – geen aanleiding te veronderstellen dat de uitslagen van de onderzoeken van de monsters met monsternummers 04800507 en 04800494 geen betrekking hebben op de monsters die door de keurmeester zijn genomen van de Prunus op het bedrijf van appellant. Verweerder heeft uitgebreid uiteengezet welke werkwijze wordt gehanteerd om het verwisselen van monsters te voorkomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval die werkwijze niet is gevolgd of dat iets zodanig mis is gegaan tijdens het proces dat er niet van kan worden uitgegaan dat de monsters met PD-monsternummers 04800507 en 04800494 betrekking hebben op de planten van het bedrijf van appellant. Van belang is dat de monsternummers die op de keuringsrapportage voorkomen overeenkomen met de monsternummers die staan vermeld op de uitslagrapporten en op het zich in het dossier bevindende formulier Processtappen Diagnostiek. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, te weten dat er iets fout is gegaan met de tenaamstelling en dat het dus ook met de monsters wel eens fout zou kunnen zijn gegaan, is onvoldoende om hieraan te twijfelen.
Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de twee monsters, die na onderzoek positief bleken te zijn voor Xanthomonas, betrekking hebben op de Prunus van appellant.
5.3 Voorts heeft appellant naar het oordeel van het College onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat door de keurmeester tijdens het inspectiebezoek aan het bedrijf van appellant op 24 september 2009 niet aan de werkinstructie voor het nemen van monsters is voldaan. Het standpunt van appellant, dat het monster en dus de resultaten van het monsteronderzoek wellicht zijn beïnvloed door onjuist handelen van de keurmeester, volgt het College daarom evenmin.
5.4 Appellant betwist niet dat in de gehele hoeveelheid Prunus – zij het niet in gelijke mate – symptomen zichtbaar waren die wezen op een mogelijke aantasting door Xanthomonas. Appellant stelt zich echter op het standpunt dat het ook om een andere bacterie dan Xanthomonas zou kunnen gaan – te weten de Pseudomonas, die een soortgelijk ziektebeeld geeft –, zodat op basis van de twee genomen monsters niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat ook de overige Prunus is aangetast door Xanthomonas. Het geding spitst zich derhalve toe op de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met het nemen van twee monsters.
5.5 Dienaangaande overweegt het College het volgende.
Het College is niet gebleken dat het onderzoek zelf, dat uiteindelijk tot de diagnose Xanthomonas heeft geleid, op onzorgvuldige wijze is uitgevoerd. Onbestreden is dat de besmettingssymptomen in de gehele hoeveelheid Prunus zijn waargenomen. Bovendien leverden de twee monsters uit twee verschillende containervelden een positief resultaat op voor Xanthomonas. Niet gebleken is dat appellant tijdens het inspectiebezoek op 24 september 2009 of tijdens het bezoek de dag erna de keurmeester(s) heeft gewezen op feiten of omstandigheden die van belang zouden kunnen zijn voor de vaststelling van de aantasting door Xanthomonas, in het bijzonder het volgens appellant relevante gegeven dat hij het teeltmateriaal op de acht containervelden met Prunus van verschillende leveranciers had betrokken. De keurmeester is er op dat moment van uitgegaan – en heeft, bij gebreke van informatie die in een andere richting zou duiden, ook zonder verdere navraag daarnaar te doen, er vanuit mogen gaan – dat de Prunus afkomstig waren van één en dezelfde leverancier en dat het derhalve om één partij ging. Voor de keurmeester bestond, gelet op de onbestreden waarnemingen op de containervelden, op dat moment dan ook geen aanleiding om, ondanks de zijns inziens duidelijke situatie, meer dan twee monsters te nemen.
Daarbij acht het College van belang dat onbestreden is dat de Prunus al langere tijd, in ieder geval één groeiseizoen, bij appellant in het containerveld stonden. Ook mede gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat de keurmeester, zonder door appellant op de hoogte te zijn gebracht van relevante feiten en omstandigheden die in een andere richting zouden kunnen wijzen, voor de monstername heeft aangenomen dat de planten met vergelijkbare symptomen in de overige containervelden ook waren aangetast door Xanthomonas.
5.6 Dat appellant zich wellicht overvallen kan hebben gevoeld door het inspectiebezoek op 24 september 2009 en het bezoek van de dag erna, neemt niet weg dat bij hem al snel na deze bezoeken het bewustzijn had kunnen en moeten ontstaan dat hij de volgens hem relevante informatie over de herkomst van de Prunus als factor bij de vaststelling van de aard en omvang van de mogelijke aantasting van de Prunus nadrukkelijk naar voren moest brengen. Van hem, als ondernemer in de boomkwekerij, mag immers worden verwacht dat hij zich er van bewust is dat de herkomst van een gewas van belang kan zijn bij de vaststelling van de omvang van een aantasting met een bacterie of schimmel, terwijl voorts hij degene is die over de bedrijfsinformatie beschikt. Eerst in beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de betreffende Prunus van meerdere leveranciers heeft betrokken. Dit is echter in een zodanig laat stadium dat verweerder met die informatie feitelijk geen heronderzoek meer kan verrichten, ook al zou inderdaad sprake zijn van verschillende partijen. Het had in de rede gelegen dat appellant deze informatie voor het einde van de in het besluit van 24 december 2009 genoemde termijn, maar in ieder geval vóórdat aan de maatregelen daadwerkelijk gevolg zou worden gegeven, ter kennis van verweerder zou hebben gebracht. Verweerder zou dan nog in staat zijn geweest aan die informatie gevolgen te verbinden, bijvoorbeeld door een aanvullend onderzoek in te stellen. Appellant heeft echter nagelaten bedoelde informatie tijdig te verstrekken, terwijl hij er in ieder geval reeds in de bezwaarfase, gelet op de hem in dat verband toegezonden stukken – onder meer gelet op de vermeldingen op het formulier Rapportage Keuringstoezicht van 24 september 2009 –, mee bekend kon zijn dat verweerder ervan uitging dat de Prunus van één leverancier – te weten H – afkomstig was. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder ook na de inspectiebezoeken geen aanleiding hoefde te zien aanvullende monsters te nemen. Het achterwege laten van een dergelijk nader onderzoek tast dan ook niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan.
5.7 Voor zover appellant heeft aangevoerd dat tussen de verschillende velden paden lagen van meer dan twee meter breed, doet dit naar het oordeel van het College niet af aan de constatering dat de symptomen zijn waargenomen in de gehele hoeveelheid Prunus op alle containervelden, met name gelet op het feit dat verweerder er, zoals overwogen, niet op bedacht hoefde te zijn dat de Prunus van verschillende leveranciers afkomstig waren.
5.8 Xanthomonas komt voor op de lijst met schadelijke organismen waarvoor de lidstaten op grond van artikel 16, eerste lid, van de Fytorichtlijn alle noodzakelijke maatregelen dienen te nemen om die uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken. Verweerder was derhalve verplicht maatregelen te nemen om Xanthomonas uit te roeien. Het College stelt vast dat de maatregelen die verweerder appellant heeft aangezegd in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen van het Besluit. Voor zover appellant heeft gesteld dat de aangezegde maatregelen onevenredig zijn, overweegt het College dat het het standpunt van verweerder onderschrijft dat het belang van een zo effectief mogelijke bestrijding van Xanthomonas dient te prevaleren boven het belang van appellant vrijelijk te beschikken over de Prunus. Voorts is van belang dat verweerder in het besluit van 24 december 2009 appellant de mogelijkheid heeft geboden een minder vergaande maatregel te treffen dan volledige verwijdering en vernietiging, te weten het afzagen en snoeien van de Prunus. Gelet op één en ander is van een onevenredige maatregel naar het oordeel van het College geen sprake.
5.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.10 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.