8. De beoordeling van het geschil
8.1 Ter beoordeling van het College staat allereerst of OPTA de relevante markt juist heeft afgebakend. OPTA heeft als startpunt voor de marktafbakening genomen de conclusie uit de marktanalyse van 2005 dat de relevante productmarkt voor ontbundelde toegang, het koperen aansluitnetwerk van KPN (op basis van MDF-access en SDF-access) is. Vervolgens heeft OPTA in paragraaf 8.5.2.3 van het bestreden besluit geconcludeerd dat ODF-access (FttH) tot dezelfde relevante markt behoort. Tegen deze stappen in de marktafbakening zijn partijen niet opgekomen.
KPN en Eurofiber hebben grieven gericht tegen de door OPTA in paragraaf 8.5.2.4 getrokken conclusie dat ontbundelde toegang tot koper en ODF-access (FttO) tot dezelfde relevante markt behoren. Daarmee ligt ter beoordeling voor de stelling van OPTA, dat sprake is van substitutie van ontbundelde toegang tot koper naar ODF-access (FttO) en omgekeerd.
8.2 Het College constateert dat partijen van mening verschillen over de mate van overeenkomst en verscheidenheid wat betreft de technische en economische kenmerken van ontbundelde toegang tot koper enerzijds en ODF-access (FttO) anderzijds en dat KPN (met name in haar in paragraaf 4.4 weergegeven grief) en Eurofiber ook hebben gewezen op de aanzienlijke technische en economische verschillen die naar hun mening bestaan tussen ODF-access (FttH) enerzijds en ODF-access (FttO) anderzijds.
OPTA heeft in het in paragraaf 3.3 van deze uitspraak samengevatte deel van het bestreden besluit aangevoerd dat de verschillen tussen ODF-access (FttH) en ODF-access (FttO) gradueel zijn: geografisch is er sprake van aanvulling, maar er is overlap wat betreft de wijze van aanleg, de typen retailafnemers die worden bediend en de retaildiensten die erover kunnen worden geleverd en daadwerkelijk worden afgenomen.
Naar het oordeel van het College heeft OPTA evenmin als in haar besluit van 19 december 2008 op basis van een analyse van de verschillen van de karakteristieken van ODF-access (FttH) enerzijds en ODF-access (FttO; bedrijventerreinen en stedelijk) anderzijds aannemelijk gemaakt dat de verschillende glasvezelnetwerken tot dezelfde markt behoren. OPTA concludeert dat er sprake is van een mate van overlap, maar toont hierbij niet aan dat deze mate van overlap zodanig is dat hieruit volgt dat als ODF-access (FttH) tot dezelfde markt behoort als ontbundelde toegang tot koper, dit ook dient te gelden voor ODF-access (FttO), terwijl vaststaat dat door het ontbreken van geografische overlap van ODF-access (FttH) en ODF-access (FttO) onderling, geen substitutie tussen deze vormen van ontbundelde toegang tot glas bestaat.
Het College constateert dat OPTA het antwoord op de vraag of sprake is van substitutie van ontbundelde toegang tot koper naar ODF-access (FttO) en omgekeerd, in het bestreden besluit ook niet heeft doen rusten op haar hierboven genoemde conclusie, maar afhankelijk heeft gemaakt van de uitkomst van de zogenaamde test van de hypothetische monopolist, oftewel de SSNIP-test. OPTA bevestigt dit in de paragrafen 6.3.2 en 6.3.3 van haar verweerschrift waarin zij, onder verwijzing naar de randnummers 467 en 468 van het bestreden besluit, erkent dat er verschillen zijn aan te wijzen tussen ODF-access (FttH) en ODF-access (FttO), maar dat bij de marktafbakening niet de vraag centraal staat of verschillende glasnetwerken met elkaar concurreren, maar of ze met het kopernetwerk concurreren.
In het kader van de SSNIP-test heeft OPTA onderzocht of een kleine, maar significante, duurzame prijsstijging (5 tot 10%) die wordt doorgevoerd door een hypothetische monopolist op de markt voor ontbundelde toegang tot koper, leidt tot een aanzienlijke substitutie van ontbundelde toegang tot koper door ODF-access (FttH) en omgekeerd of een dergelijke prijsverhoging door een hypothetische monopolist op de markt voor ODF-access (FttH) zou leiden tot substitutie van ODF-access (FttO) door ontbundelde toegang tot koper. Vervolgens heeft zij hetzelfde onderzoek verricht voor substitutie tussen ontbundelde toegang tot koper en ODF-access (FttO). Op deze wijze zou volgens OPTA kunnen worden aangetoond dat ODF-access (FttO) en ODF-access (FttH) een “common pricing constraint” (een gemeenschappelijke prijsdruk) zouden ondervinden van ontbundelde toegang tot koper. OPTA bedoelt hiermee dat een verandering van de tarieven voor ontbundelde toegang tot koper, vanwege de sterke concurrentiedruk, zal resulteren in een prijsverandering van zowel ODF-access (FttO) als ODF-access (FttH). De in paragraaf 4.4 weergegeven grief van KPN en de grief van Eurofiber – voor zover hierin wordt betoogd dat OPTA ten onrechte heeft geconcludeerd tot het bestaan van overeenkomsten tussen ODF-access (FttH) en ODF-access (FttO) – kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Dat de SSNIP-test in beginsel een geschikte methode is om na te gaan of sprake is van substitutie tussen producten is door het College in vaste jurisprudentie aanvaard (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2006, AWB 06/32, 06/110, 06/111 en 06/112, LJN: AZ3361) en ook door partijen niet ter discussie gesteld. Gelet hierop ligt bij het College, waar niet in discussie is of ODF-access (FttH) tot één en dezelfde markt behoort als ontbundelde toegang tot koper, primair de vraag voor of OPTA er in is geslaagd om aan de hand van de SSNIP-test aannemelijk te maken dat ontbundelde toegang tot koper en ODF-access (FttO) over en weer substitueerbaar zijn.
8.3 De SSNIP-test is een methode om na te gaan of er sprake is van substitutie aan de vraag- en de aanbodzijde.
Voor wat betreft substitutie aan de vraagzijde, heeft OPTA zowel ten aanzien van de substitutie van ontbundelde toegang over koper naar glas als ten aanzien van de substitutie van glas naar koper een tweedeling gemaakt in de vraag of afnemers kunnen overstappen en de vraag of zij zullen overstappen.
Naar het oordeel van het College ziet de vraag of afnemers kunnen overstappen slechts op een noodzakelijke voorwaarde voor een positief antwoord op de vraag of zij zullen overstappen. Dat aan deze noodzakelijke voorwaarde is voldaan voor in elk geval een deel van de afnemers van ontbundelde toegang tot koper en voor een deel van de afnemers van ODF-access (FttO), wordt door partijen niet betwist. Weliswaar richt KPN zich in haar in paragraaf 4.4 weergegeven grief expliciet tegen de door OPTA getrokken conclusie dat afnemers kunnen overstappen van koper op glas, maar uit de door KPN in dit kader aangevoerde argumenten blijkt dat zij erkent dat er in ieder geval een aantal, middenzakelijke, gebruikers is voor wie zowel glasvezel als koper in de gewenste dienstverlening kan voorzien.
In het kader van de vraag of afnemers zullen overstappen, is, zoals volgt uit hetgeen in paragraaf 8.3 is overwogen, doorslaggevend of de mate waarin overstap plaatsvindt zodanig is dat een prijsstijging van 5 tot 10% door een hypothetische monopolist niet winstgevend kan worden doorgevoerd.
8.4 Het College zal het onderzoek van OPTA bespreken voor achtereenvolgens substitutie van ontbundelde toegang tot koper door ODF-access (FttO) en substitutie van ODF-access (FttO) door ontbundelde toegang tot koper.
8.4.1 Substitutie van ontbundelde toegang tot koper door ODF-access (FttO)
OPTA acht het waarschijnlijk dat relatief veel afnemers van ontbundelde toegang tot koper zullen overstappen op ODF-access (FttO) als de prijzen voor ontbundelde toegang tot koper relatief toenemen, aangezien de prijzen van ontbundelde toegang tot koper en van ODF-access (FttO) dicht bij elkaar liggen en de afnemers van ontbundelde toegang prijsgevoelig zijn.
Het College constateert, in overeenstemming met hetgeen OPTA heeft betoogd in paragraaf 6.2.15 van haar verweerschrift, dat OPTA hiermee heeft onderzocht of er vanuit ODF-access (FttO) directe prijsdruk uitgaat op ontbundelde toegang tot koper. Voor zover KPN in haar in paragraaf 4.2 weergegeven grief betoogt dat OPTA een onjuiste analyse heeft gemaakt door een conclusie omtrent (indirecte) prijsdruk op de retailmarkt één op één door te trekken naar het niveau van ontbundelde toegang, kan deze grief niet slagen.
De vraag die voorligt is of OPTA het bestaan van (directe) substitutie van ontbundelde toegang over koper door ODF-access (FttO) voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
Het College stelt vast dat OPTA in randnummer 501 van het bestreden besluit heeft gesteld dat de vraag die dient te worden onderzocht is of de prijs van ontbundelde toegang tot koper winstgevend met 5 tot 10% kan worden verhoogd, of dat er daarvoor teveel afnemers zullen overstappen op ODF-access (FttO), maar zich in randnummer 520 heeft beperkt tot de conclusie het waarschijnlijk te achten dat er een aanzienlijk deel van de grote groep die kan overstappen ook daadwerkelijk zal overstappen bij een toename van de tarieven voor ontbundelde toegang tot koper. Hiertegen richt zich de in paragraaf 4.1 weergegeven grief van KPN. Volgens KPN had OPTA moeten berekenen bij welke mate van overstap de genoemde prijsstijging niet winstgevend kan worden doorgevoerd (critical loss) en deze vervolgens moeten relateren aan de geconstateerde mate van overstap (actual loss). Dit standpunt van KPN vindt niet alleen steun in hetgeen OPTA zelf heeft betoogd in randnummer 501 van het bestreden besluit, maar ook in nummer 41 van de Richtsnoeren van de Commissie van 11 juli 2002 voor de marktanalyse en de beoordeling van aanmerkelijke marktmacht in het bestek van het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en –diensten (hierna: de Richtsnoeren). Hierin is vermeld dat als uitgangspunt geldt dat de toets of sprake is van een zodanige mate van substitutie dat twee verschillende producten tot eenzelfde markt kunnen worden gerekend, is of de mate van overstap zo groot is dat de winsttoename die als gevolg van de prijsverhoging zou optreden, hierdoor ongedaan wordt gemaakt.
Het College ziet onder ogen dat OPTA bij de toepassing van de SSNIP-test, niet in alle gevallen is gehouden tot een kwantitatieve invulling van de variabelen in de test. Het College heeft in eerdere uitspraken aanvaard dat onder omstandigheden met een SSNIP-test in de vorm van een gedachte-experiment kan worden volstaan (29 augustus 2006, AWB 05/903 en 05/921 tot en met 931, LJN: AY7997) of dat de uitkomst dermate evident is dat een nadere – kwantitatieve – invulling niet nodig is (20 maart 2007, AWB 06/115 tot en met 119, LJN: BA1008). Zoals blijkt uit paragraaf 10.4.4 van de uitspraak van heden van het College inzake de marktanalyse wholesalebreedbandtoegang, is OPTA ook in gevallen waarin een kwantitatieve invulling wel mogelijk is, niet steeds gehouden tot exacte invulling maar kan zij onder omstandigheden gebruik maken van een bandbreedte die een onzekerheidsmarge aangeeft.
Het College constateert dat OPTA hier ook van laatstgenoemde mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt en heeft gekozen voor een grotendeels kwalitatieve invulling van de SSNIP-test. Het College dient derhalve te beoordelen of de door OPTA overgelegde gegevens zodanig overtuigend zijn dat een expliciete bepaling van de mate van overstap van het ene op het andere product waarbij de winsttoename ten gevolge van de prijstoename wordt tenietgedaan, achterwege kon worden gelaten. Naar het oordeel van het College schieten de door OPTA overgelegde gegevens in dit opzicht te kort.
In de eerste plaats is hier van belang het in paragraaf 4.3 weergegeven standpunt van KPN dat er een autonome trend bestaat van migratie van koper naar glas, maar dat bij de uitvoering van de SSNIP-test doorslaggevend moet zijn dat afnemers als gevolg van een prijsstijging van 5 tot 10% de overstap maken van ontbundelde toegang over koper naar ODF-access (FttO). Het College onderschrijft dit standpunt. Een consequentie hiervan is dat de door Dialogic vermelde gegevens omtrent het percentage eindgebruikers dat dienstverlening over koper en dienstverlening over glas als alternatieven ziet, van beperkte betekenis zijn.
In de tweede plaats komt naar het oordeel van het College beperkte zeggingskracht toe aan OPTA’s conclusie dat de prijzen voor ODF-access (FttO) dicht bij de prijzen van ontbundelde toegang tot koper moeten liggen. Dat OPTA zich ter bepaling van de ODF-access (FttO)-tarieven niet heeft gebaseerd op de lijstprijzen van KPN, heeft zij voldoende gemotiveerd door er op te wijzen dat er niet daadwerkelijk externe leveringen van ODF-access (FttO) hebben plaatsgevonden tegen deze prijzen en niet kan worden aangenomen dat deze prijzen kunnen gelden als de competitieve prijzen die als uitgangspunt moeten dienen voor de SSNIP-test. Inherent aan de door OPTA gehanteerde wijze om deze prijzen te schatten, is echter het bestaan van een aanmerkelijke onzekerheidsmarge. Dit wordt door OPTA ook erkend, blijkens paragraaf 6.2.9 van het verweerschrift, waarin zij het gebrek aan commerciële tarieven noemt als reden waarom zij geen berekening heeft kunnen maken van de actual loss en critical loss.
KPN heeft in dit verband gewezen op een aantal aannames van OPTA die voor betwisting vatbaar zijn. Zo bekritiseert KPN de “netwerkvisie” van OPTA, die inhoudt dat als in beschouwing wordt genomen dat een individuele aansluiting onderdeel uitmaakt van een netwerk, iedere aansluiting de kosten voor de volgende aansluiting verlaagt, zodat het gemiddelde tarief per aansluiting zakt, met als gevolg dat het gemiddelde tarief per aansluiting aanzienlijk lager is dan de kosten van de aanleg van één individuele aansluiting. KPN geeft een aantal argumenten waarom OPTA de mate van uitrol van FttO-netwerken zou overschatten.
OPTA stelt daartegenover dat genoemde netwerkvisie wordt ondersteund door het TNO-rapport van 12 maart 2010, getiteld “Technische en kostenaspecten van breedbanddiensten in de zakelijke markt”. Dit rapport is door KPN overgelegd bij de door haar ingediende zienswijze over het ontwerpbesluit.
Naar het oordeel van het College heeft OPTA, ook indien daarbij acht wordt geslagen op hetgeen hierover is opgemerkt in de Nota van bevindingen (Annex 5 van het bestreden besluit) onder de randnummers 55 en 56, aan de hand van het in het TNO-rapport gehanteerde cijfermateriaal onvoldoende inzichtelijk gemaakt en geconcretiseerd dat het volgens haar uit dit rapport opkomende beeld van een “continuüm van graafafstanden” leidt tot een zodanige verlaging van het gemiddelde tarief voor ODF-access (FttO) per aansluiting dat daarin binnen het kader van vorengenoemde netwerkvisie steun kan worden gevonden voor haar conclusie dat de prijzen van ODF-access dicht bij de prijzen van ontbundelde toegang tot koper moeten liggen. Hierbij is van belang dat sprake is van aannames van OPTA die – zelfs als zij op een realistische inschatting van de uitrol van FttO-netwerken door KPN zouden berusten – bijdragen aan de onzekerheidsmarge van de berekeningen van OPTA.
Het College wijst hiernaast op het argument van KPN dat OPTA zich baseert op beweerdelijk geringe prijsverschillen op de onderliggende markt voor Wholesale breedbandtoegang en de daar weer onderliggende retailmarkten, terwijl er een “verwateringseffect” optreedt in de zin dat de kosten van ontbundelde toegang slechts een beperkt deel uitmaken van het op een lager gelegen markt geleverd product. Relevant zijn in dit kader de in het bestreden besluit opgenomen figuren 27 (“Overboekte en non-overboekte wholesale breedbandtoegangstarieven glas en koper”), 28 (“Retail breedbandinternettoegangstarieven glas en koper”) en 29 (“Retail datacommunicatie tarieven (IP/E VPN) glas en koper”). In deze figuren geven de open tekens de tarieven van de koperproducten weer, terwijl de gesloten tekens de tarieven van glasproducten aanduiden. OPTA betoogt dat voornoemde figuren aantonen dat de prijzen voor producten over glas en voor producten over koper in dezelfde prijsrange liggen. Dit doet er naar de waarneming van het College echter niet aan af dat uit de figuren blijkt dat de prijzen voor producten over glas in het algemeen hoger zijn dan de prijzen voor producten over koper. OPTA ontkent dit ook niet expliciet, maar stelt in randnummer 531 ten aanzien van figuur 27 dat het prijsverschil “niet significant” is en spreekt in paragraaf 6.4.47 van het verweerschrift over prijsverschillen op de onderliggende retailmarkten die er “niet of beperkt” zijn. OPTA maakt echter niet duidelijk waarom, gezien het verwateringseffect, “niet-significante” of “beperkte” prijsverschillen op onderliggende markten niet het resultaat kunnen zijn van een wel als significant aan te merken verschil op de markt voor ontbundelde toegang.
Ook als wordt geabstraheerd van de onzekerheidsfactoren waarnaar hierboven is verwezen, komt naar het oordeel van het College beperkte zeggingskracht toe aan de conclusies van OPTA omtrent de hoogte van de tarieven. De – niet betwiste – tarieven voor ontbundelde toegang tot koper zijn € 7 tot € 8 (per maand). Voor ODF-access (FttO) komt OPTA tot een continuüm van tarieven van ongeveer € 10 tot mogelijkerwijs meer van € 150. Hieruit volgt dat tussen het hoogste tarief voor ontbundelde toegang tot koper en het begin van het voor ODF-access (FttO) berekende continuüm al een verschil van circa 25% bestaat, terwijl voor afnemers van ODF-access (FttO) die niet voor het laagste tarief in aanmerking komen het verschil nog groter tot zeer veel groter is. Dit sluit op zichzelf niet uit dat afnemers ten gevolge van een stijging van de tarieven voor ontbundelde toegang over koper met 5 tot 10% de overstap zullen maken. Het is immers denkbaar dat afnemers de voordelen van toegang over glas groot genoeg achten om de resterende extra kosten hiervoor te betalen. Het is echter niet aanstonds inzichtelijk waarom wordt aangenomen dat de mate van overstap zo groot zal zijn dat een hypothetische monopolist op de markt voor ontbundelde toegang over koper de prijsstijging niet winstgevend zou kunnen doorvoeren.
In de derde plaats heeft OPTA zich gebaseerd op de aanname dat de prijsgevoeligheid van afnemers groot is, zonder deze prijsgevoeligheid nader te specificeren. OPTA heeft haar aanname gemotiveerd met de stelling dat uit interviews naar voren kwam dat eindgebruikers hun vraag doorgaans formuleren in termen van kwaliteit en niet in techniek (koper of glas). Teneinde zo scherp mogelijk te offreren zouden wholesale-aanbieders díe wholesalebouwstenen inkopen, die de kosten minimaliseren, gegeven de vraageisen van de klant. Het College kan hieruit geen nadere indicaties afleiden omtrent hetgeen OPTA verstaat onder een grote prijsgevoeligheid, zodat ook deze factor afbreuk doet aan de overtuigingskracht van OPTA’s SSNIP-test.
In de vierde plaats geeft OPTA geen indicatie omtrent de winstmarge die een hypothetische monopolist op de markt voor ontbundelde toegang over koper behaalt per afnemer. In het door KPN ingebrachte RBB I-rapport is aan de hand van een getallenvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat deze marge van belang is voor het bepalen van het niveau van critical loss. Dat OPTA hieromtrent geen nadere gegevens heeft kunnen bepalen, komt het College onaannemelijk voor. In ieder geval heeft OPTA nagelaten te motiveren waarom zij de bij haar beschikbare, althans door haar verkrijgbare, gegevens van KPN als de feitelijke monopolist op de markt voor ontbundelde toegang niet heeft kunnen gebruiken om te komen tot een betrouwbare schatting.
Het College concludeert uit het voorgaande dat er dermate veel onzekerheid is blijven bestaan over de omvang van de verschillende variabelen die relevant zijn voor de uitkomst van de SSNIP-test, dat OPTA niet aannemelijk heeft gemaakt dat substitutie plaatsvindt van ontbundelde toegang tot koper door ODF-access (FttO).
8.4.2 Substitutie van ODF-access (FttO) door ontbundelde toegang over koper
Volgens randnummer 542 van het bestreden besluit is de vraag die hier dient te worden onderzocht of de prijs van ODF-access (FttO) met 5 tot 10% winstgevend kan worden verhoogd, of dat er dan teveel afnemers zouden overstappen op ontbundelde toegang tot koper zodat de prijsverhoging niet rendabel is. In randnummer 558 heeft OPTA gesteld dat het aannemelijk is dat een aantal zakelijke afnemers als gevolg van een relatieve prijsstijging de keuze voor kopertoegang zal blijven maken, terwijl ze zonder die relatieve prijsstijging de keuze voor ODF-access (FttO) zouden hebben gemaakt. OPTA acht het aannemelijk dat dit ertoe leidt dat een relatieve prijstoename van ODF-access (FttO) verliesgevend is.
Het College constateert dat OPTA ook hier heeft nagelaten om een berekening te maken van actual loss en critical loss en verwijst in dit verband naar de overwegingen die hieromtrent in paragraaf 8.4.1 zijn opgenomen.
Daarnaast heeft KPN enkele grieven aangevoerd die specifiek zien op de substitutie van ODF-access (FttO) door ontbundelde toegang tot koper. In dit verband heeft KPN, onder verwijzing naar het RBB I-rapport betoogd dat OPTA de omvang van de autonome trend inzichtelijk had moeten maken. OPTA heeft hier in paragraaf 6.2.42 van het verweerschrift onder aanhaling van randnummer 104 van Annex 5 van het bestreden besluit tegen ingebracht dat het buitengewoon lastig is om het autonome substitutie-effect te isoleren, omdat niet bekend is wat het “natuurlijke” prijsverschil is tussen koperdiensten en glasdiensten.
Het College constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat door het bestaan van een autonome trend van koper in de richting van glas een relatieve toename van de tarieven voor ODF-access (FttO) zou resulteren in een tragere overstap in de richting van glas en verwijst in dit verband naar pagina 10 van het door KPN ingebrachte RBB I-rapport, waarin dit met zoveel woorden wordt erkend. Het College leidt hieruit af dat denkbaar is dat de autonome trend zodanig sterk is dat het uitblijven van een netto terugkeer van glas naar koper in het geval van een relatieve prijsverhoging van ODF-access (FttO) hierdoor zou kunnen worden verklaard. Of en in hoeverre dit daadwerkelijk het geval is, laat zich naar het oordeel van het College echter niet op basis van uitsluitend kwalitatieve criteria bepalen. Indien niet van OPTA kan worden gevergd dat zij het autonome substitutie-effect exact bepaalt, had zij minst genomen een beredeneerde indicatie moeten geven van de omvang van de autonome trend, zodanig dat een schatting had kunnen worden gemaakt van de mate van vertraging in de overstap van koper naar glas die aan de bedoelde prijsverhoging kan worden toegeschreven. OPTA heeft een dergelijke indicatie niet geleverd.
Het College concludeert dat OPTA aldus niet aannemelijk heeft gemaakt dat in betekenende mate substitutie plaatsvindt van ODF-access (FttO) door ontbundelde toegang over koper.
8.4.3 In haar in paragraaf 4.8 weergegeven grief heeft KPN aangevoerd dat ook geen sprake is van aanbodsubstitutie tussen ontbundelde toegang over koper en ODF-access (FttO).
In paragraaf 6.6.11 heeft OPTA op deze grief gereageerd in de zin dat zij kon volstaan met een analyse van vraagsubstitutie en niet hoefde te onderzoeken of tevens sprake was van aanbodsubstitutie. Gelet op de conclusies van het College in de paragraven 8.4.1 en 8.4.2 inzake OPTA’s onderzoek naar vraagsubstitutie, behoeft deze grief geen bespreking.
8.4.4 Het voorgaande leidt het College tot de conclusie dat OPTA er niet in is geslaagd te onderbouwen dat MDF-access, SDF-access en ODF-access (FttH) enerzijds en ODF-access (FttO) anderzijds tot dezelfde markt behoren.
8.5 De grieven van KPN en Eurofiber slagen derhalve. De beroepen zijn gegrond.
Gelet daarop moet het bestreden besluit geheel of gedeeltelijk vernietigd worden.
8.5.1 Met de vernietiging van het besluit zullen de aan KPN opgelegde verplichtingen vervallen.
Indien OPTA na vernietiging opnieuw in de zaak voorziet, zal naar verwachting een belangrijk gedeelte van deze verplichtingen in ongewijzigde vorm opnieuw worden opgelegd.
Met een dergelijke snelle wisseling van de bestaande marktregulering, terwijl het volgende marktanalysebesluit reeds in procedure is, is de markt niet gediend. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het noodzakelijk, dat – zoveel als mogelijk – duidelijkheid en continuïteit bestaat met betrekking tot de rechten en plichten van partijen op de markten voor ontbundelde toegang
Aan een dergelijke duidelijkheid en continuïteit voor wat betreft het onderdeel ODF-access (FttO) kan het College niet bijdragen. Zo dat nog zinvol blijkt, zal OPTA deze markt voor de lopende reguleringsperiode opnieuw moeten afbakenen en analyseren.
Voor wat betreft de overige onderdelen van de door OPTA afgebakende ontbundelde toegangsmarkt geldt dat het College daarover bij zijn uitspraak van 28 oktober 2009 heeft overwogen, dat nu geen der beroepen erop gericht was de regulering daarvan te ontkrachten, OPTA naar verwachting daarvoor aan KPN tenminste dezelfde verplichtingen zou willen opleggen als in het vernietigde besluit. Op basis daarvan is destijds een voorlopige voorziening getroffen, op grond waarvan de regulering gedurende OPTA’s nadere besluitvorming van kracht zou blijven. De genoemde verwachting is vervolgens bevestigd.
Het College acht het, mede gelet op de met de besluitvorming van het College op het onderhavige beroep reeds gemoeide tijd, niet gewenst om OPTA op te dragen ten derde male een marktanalysebesluit voor de lopende reguleringsperiode vast te stellen, en in afwachting van dergelijke besluitvorming opnieuw een voorlopige voorziening te treffen.
Anderzijds heeft het College ook in de onderhavige procedure niet de indruk gekregen, dat partijen als uitkomst van hun bij het College ingestelde beroepen voor ogen stond dat de bestaande regulering voor de overige delen van de markt, zoals door OPTA afgebakend, zouden moeten worden verlicht of opgeheven. Daarom beziet het College de mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor die delen van de markt in stand te houden.
8.5.2 In dit verband zal nog eerst nader op enkele argumenten van partijen ingegaan moeten worden. Daarbij gaat het allereerst om de door KPN aangevoerde argumenten met betrekking tot de, aan de haar opgelegde non-discriminatieverplichting verbonden, gedragsregel 5.
Zoals het College in zijn uitspraak van heden over het marktanalysebesluit wholesalebreedbandtoegang heeft overwogen, zijn KPN’s bezwaren tegen deze regel met name zwaarwegend op in ontwikkeling zijnde downstreammarkten, waarop weinig gestandaardiseerde producten en diensten verkocht worden en waarop voor afwijkende situaties steeds een bijzonder aanbod tot stand gebracht wordt.
Het College verwijst hier naar hetgeen het in genoemde uitspraak voorts over gedragsregel 5 heeft overwogen en constateert dat met de honorering van de grieven van KPN over de afbakening van de markt voor ontbundelde toegang, die ertoe leidt, dat het onderdeel ODF-access (FttO) daaruit nu wordt verwijderd, het meest op de grootzakelijke markt gerichte onderdeel uit de marktanalyse, waarin dienstverlening op maat en bijzondere arrangementen voor individuele gevallen het meest aan de orde zullen zijn, is komen te vervallen. Voor de dan resterende downstreammarkten is gedragsregel 5 naar het oordeel van het College niet een zodanig belastende en ingrijpende maatregel, dat van een passende maatregel ter bestrijding van het gevaar van margeuitholling niet gesproken kan worden.
8.5.3 Het College ziet voorts onder ogen, dat bbned c.s. op een aantal punten voor aanscherping van de aan KPN opgelegde verplichtingen gepleit hebben. In hun beroepschrift hebben bbned c.s. de grieven A tot en met G naar voren gebracht. De grieven A, B, C en G hebben dezelfde strekking als de grieven C, D, E en F van Online en Scarlet, waarover het College in zijn uitspraak van heden met betrekking tot het marktanalysebesluit wholesalebreedbandtoegang zich in paragrafen 10.18, 10.19, 10.11 en 10.15 nader heeft uitgelaten. Kortheidshalve verwijst het College naar zijn daar opgenomen overwegingen, die ertoe leiden dat deze grieven ook in het onderhavige geding niet zouden slagen.
Grieven D en E hebben specifiek betrekking op ODF-access (FttO). Daaraan moet het College gelet op het voorgaande voorbijgaan.
Resteert grief F, inhoudende dat bij de wholesale-tariefreguleringsverplichting die in onderdeel xii aan KPN is opgelegd, voor wat betreft de tarieven van collocatie ten onrechte wordt uitgegaan van de EDC-systematiek, Dienaangaande overweegt het College, dat – zoals door OPTA in het verweerschrift gememoreerd – het ook over de daarmee aan de orde gestelde vraag reeds in zijn uitspraak van 6 april 2006 (AWB 05/83, 05/85, 05/86 en 05/88, LJN: AV8782) heeft uitgesproken dat, gelet op het uitgangspunt van reële kosten, een op EDC gebaseerd kostentoerekeningssysteem in beginsel niet ontoelaatbaar geacht kan worden. In hetgeen door bbned c.s. nu is aangevoerd, vindt het College geen grond om van dat oordeel terug te komen. De bedragen, die op basis van het aldus gehandhaafde uitgangspunt concreet berekend zijn, kunnen in de onderhavige beroepsprocedure vervolgens niet ter discussie staan, omdat zij niet in het bestreden besluit, doch in latere uitvoeringsbesluiten zijn neergelegd. Conclusie van het voorgaande is, dat – ook al kan een gedetailleerde weging van de argumenten over en weer niet op grond van de beschikbare informatie met betrekking tot een iets afwijkend van de nu te reguleren markt afgebakende markt, definitief voltrokken worden ? er naar het oordeel van het College geen grond bestaat om aan te nemen, dat een instandlaten van de rechtsgevolgen als hierboven aangeduid niet gerechtvaardigd zou zijn.
8.5.4 Het College zal bepalen dat OPTA het door de appellanten betaalde griffierecht van
€ 288,-- aan ieder van hen vergoedt. Het College ziet voorts aanleiding OPTA te veroordelen in de proceskosten van bbned c.s. in zaak AWB 10/498, van Eurofiber in zaak AWB 10/536 en van KPN in zaak AWB 10/545.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten voor bbned c.s. vastgesteld op
€ 1.288,--, voor Eurofiber op € 1.288,-- en voor KPN op € 1.288,-- (telkens 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 2 voor het gewicht van de zaak; geen vergoeding voor de ingediende zienswijzen).
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding aan Reggefiber vindt het College geen aanleiding.