ECLI:NL:CBB:2011:BQ1678

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/770
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake GLB-inkomenssteun en proceskostenveroordeling

In deze zaak gaat het om een beroep van appellant A tegen besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie met betrekking tot de GLB-inkomenssteun voor het jaar 2008. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2008, waarin zijn bedrijfstoeslag werd vastgesteld op basis van een geconstateerde oppervlakte van 1,27 hectare, met een korting van twee maal 0,2 hectare. De Staatssecretaris handhaafde dit besluit met een besluit van 21 april 2009. Later, op 16 mei 2009, werd de korting opgeheven, maar op 23 april 2010 werd deze opnieuw ingevoerd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 1 april 2011 uitspraak gedaan in deze zaak. Tijdens de zitting op 18 februari 2011 werd het geschil besproken, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Het College oordeelde dat het besluit van 23 april 2010 in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, omdat het niet in overeenstemming was met het eerder aangevochten besluit. Het College verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 april 2009 niet-ontvankelijk, het beroep tegen het besluit van 23 april 2010 gegrond en vernietigde dat besluit, terwijl het beroep tegen het besluit van 16 mei 2009 ongegrond werd verklaard. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 805,00 werden vastgesteld, en diende de Staatssecretaris het griffierecht van € 150,00 aan appellant te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/770 1 april 2011
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. ir. J.M.M. Kroon, advocaat te Wageningen,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Het beroep richt zich tegen verweerders besluit van 21 april 2009, waarbij verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 december 2008 ongegrond verklaarde. Het besluit van 10 december 2008 stelt de hoogte van appellants bedrijfstoeslag voor 2008 vast.
Verweerder zond een verweerschrift in en antwoordde op 11 februari 2010 en 7 juni 2010 schriftelijk op vragen van het College. Bij besluit van 16 mei 2009 herberekende verweerder de bedrijfstoeslag en met een besluit van 23 april 2010 wijzigde hij het besluit van 16 mei 2009.
Op 18 februari 2011 vond het onderzoek ter zitting plaats, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Artikel 51, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 luidde voor zover relevant en ten tijde hier van belang:
"1. Indien voor een gewasgroep de oppervlakte die is aangegeven (..), groter is dan de (..) geconstateerde oppervlakte, wordt de steun berekend op basis van de geconstateerde oppervlakte, verminderd met tweemaal het vastgestelde verschil indien dat verschil meer dan 3% van de geconstateerde oppervlakte (..), maar niet meer dan 20% van de geconstateerde oppervlakte bedraagt. (..)"
2.2 De volgende feiten zijn tussen partijen niet in geschil en ook het College gaat hiervan uit.
- Appellant vroeg voor 2008 om uitbetaling van 1,47 toeslagrechten voor één perceel met een oppervlakte van 1,67 hectare. Bij het besluit van 10 december 2008 stelde verweerder de bedrijfstoeslag vast op basis van een geconstateerde oppervlakte van 1,27 ha en paste een korting toe van twee maal 0,2 ha. Appellant maakte daartegen bezwaar.
- Met het besluit van 21 april 2009 handhaafde verweerder zijn besluit van 10 december 2008. Met het besluit van 16 mei 2009 liet verweerder de toegepaste korting vervallen en berekende de bedrijfstoeslag op grond van een geconstateerde oppervlakte van 1,27 ha en met zijn besluit van 23 april 2010 introduceerde verweerder opnieuw de eerder vervallen korting.
2.3 De besluiten van 16 mei 2009 en 23 april 2010 zijn wijzigingsbesluiten als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het beroep richt zich ingevolge artikel 6:19 van de Awb daarmee tevens tegen deze besluiten.
2.4 Artikel 6:18, derde lid, van de Awb staat er aan in de weg dat verweerder hangende het beroep een besluit neemt waarvan de inhoud met het oorspronkelijk in beroep aangevochten besluit overeenstemt, tenzij gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en hij daartoe los van het beroep ook bevoegd zou zijn geweest. Die uitzondering op de hoofdregel doet zich hier niet voor, zodat het besluit van 23 april 2010 in strijd met artikel 6:18, derde lid, van de Awb is geslagen. Het College zal dat besluit daarom vernietigen.
2.5 Met het besluit van 16 mei 2009 liet verweerder de eerder toegepaste korting vervallen. Bij een beoordeling van de tegen de korting gerichte beroepsgronden heeft appellant zodoende geen belang. Hij heeft evenmin afzonderlijk belang bij een beoordeling van het beroep tegen het besluit van 21 april 2009. Dat beroep zal het College zodoende niet-ontvankelijk verklaren.
2.6 Appellant erkent dat in zijn aanvraag per vergissing 0,2 ha aan bedrijfsgebouwen als beteelde oppervlakte is opgegeven en stelt verder, samengevat, dat hij steeds heeft aangenomen dat het door hem opgegeven perceel een oppervlakte heeft van 1,47 ha. Verweerder heeft het opgegeven perceel aan de hand van een luchtfoto digitaal nagemeten en heeft op die manier de oppervlakte op (niet meer dan) 1,27 ha berekend.
2.7 Het College gaat uit van de juistheid van de door verweerder berekende oppervlakte. Verweerder heeft immers aan de hand van een computerprogramma de oppervlakte berekend en tegenover dat bewijs stelt appellant niet meer dan zijn niet onderbouwde veronderstelling dat de oppervlakte 0,2 ha meer bedraagt.
2.8 Het beroep tegen besluit van 23 april 2010 is gegrond. Het beroep tegen het besluit van 21 april 2009 zal het College niet-ontvankelijk verklaren. Het beroep tegen het besluit van 16 mei 2009 is ongegrond. Het College zal het besluit van 23 april 2010 vernietigen en kan daarmee in dit geval volstaan, nu de rechtsbetrekking tussen partijen dan in het besluit van 16 mei 2009 definitief is vastgelegd.
2.9 Het College ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en begroot deze kosten wegens de aan appellant verleende rechtsbijstand op € 805,00 (2½ x € 322,00).
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep tegen het besluit van 21 april 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 april 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2009 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot € 805,00;
- bepaalt dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 150,00 vergoedt.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. C.J. Waterbolk en mr. drs. P. Fortuin, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Veen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op datum 1 april 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. M.J. van Veen