ECLI:NL:CBB:2011:BQ0805

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/844
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtzaak tegen accountant wegens schending van integriteit en objectiviteit

In deze tuchtzaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, staat de accountant A.A. uit B centraal, die in beroep gaat tegen een beslissing van de Raad van Tucht voor Accountants-Administratieconsulenten. De Raad van Tucht had op 20 april 2009 een klacht gegrond verklaard en A.A. een schriftelijke berisping opgelegd. De klacht was ingediend door Palazzo Architectuur & Realisatie B.V. en betrof de rol van A.A. bij de overdracht van een vordering van een cliënt op een andere cliënt, wat de integriteit en objectiviteit van A.A. in gevaar zou hebben gebracht.

De procedure begon met de indiening van de klacht op 14 maart 2008, gevolgd door een beroepschrift van A.A. op 17 juni 2009. Tijdens de zitting op 14 december 2010 werd A.A. bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de klaagster werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. De Raad van Tucht oordeelde dat A.A. niet voldoende openheid van zaken had gegeven over zijn betrokkenheid bij de cessie van de vordering, wat in strijd was met de Gedrags- en beroepsregels voor Accountants-Administratieconsulenten (GBAA).

Het College van Beroep bevestigde de beslissing van de Raad van Tucht, waarbij het oordeelde dat A.A. niet had voldaan aan de gedragsnormen die gelden voor accountants. Het College benadrukte dat A.A. als accountant van zowel de klaagster als de betrokken derde partij, transparant had moeten zijn over zijn belangen en de cessie. De beslissing van de Raad van Tucht werd met verbetering van gronden bevestigd, en het beroep van A.A. werd verworpen. De uitspraak is gedaan op 7 april 2011.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/844 7 april 2011
20120 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
Raad van tucht Den Haag
Uitspraak in de zaak van:
A AA, te B, appellant van een beslissing van de raad van tucht voor registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage (hierna: de raad van tucht), gewezen op 20 april 2009, met kenmerk 1316/08.11.
gemachtigde: mr. V. Bakker, advocaat te Amsterdam.
1. De procedure
Bij brief, verzonden op 21 april 2009, heeft de raad van tucht appellant afschrift toegezonden van evenvermelde beslissing, gegeven op een klacht, op 14 maart 2008 door Palazzo Architectuur & Realisatie B.V. (hierna: klaagster) ingediend tegen appellant.
Bij brief van 16 juni 2009, bij het College binnengekomen op 17 juni 2009, heeft appellant een beroepschrift ingediend tegen die beslissing. Op 18 juni 2009 en op 16 juli 2009 heeft appellant het beroep nader toegelicht.
De raad van tucht heeft bij brief van 7 juli 2009 op de zaak betrekking hebbende stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Op 8 september 2009 heeft klaagster een reactie op het beroepschrift ingediend.
Op 14 december 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Van de zijde van klaagster is verschenen C, bijgestaan door mr. H.H. van Steijn, advocaat te Malden.
2. De beslissing van de raad van tucht
Bij de bestreden tuchtbeslissing heeft de raad van tucht de klacht gegrond verklaard en appellant de maatregel van schriftelijke berisping opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de raad van tucht, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden tuchtbeslissing, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het beroep
3.1 De eerste grief richt zich tegen de gegrondverklaring van klachtonderdeel 1, inhoudende dat appellant een dubieuze rol heeft gespeeld bij de overdrachten van de vordering uit hoofde van de huurovereenkomst van klaagster, als gevolg waarvan de integriteit, onafhankelijkheid en objectiviteit van appellant in de uitoefening van zijn beroep als openbaar accountant is geschonden.
Appellant heeft gesteld dat er geen wettelijke verplichting geldt om de akte van cessie kenbaar te maken en dat het aangaan van een cessie evenmin zijn functioneren als accountant aantast.
Het College oordeelt hieromtrent als volgt.
Appellant heeft op 4 november 2004 een vordering van D (hierna: D) op klaagster overgenomen teneinde de betaling veilig te stellen van de facturen van appellant aan D. Korte tijd na deze cessie heeft appellant, op 30 november 2004, deze vordering overgedragen aan een derde. Appellant was zowel de accountant van klaagster, van genoemde D als van deze derde.
Op zichzelf is het toelaatbaar te achten dat een accountantskantoor, als onderneming, uit zakelijke motieven de in het economisch verkeer daartoe ten dienste staande juridische middelen, zoals de cessie van een vordering, gebruikt om betaling van hem verschuldigde bedragen te waarborgen. Daarbij dient de accountant evenwel ervoor te waken dat het gebruik ervan zodanig kan plaatsvinden en plaatsvindt dat de voor hem geldende gedragsnormen, neergelegd in de Gedrags- en beroepsregels voor Accountants-Administratieconsulenten (hierna: GBAA), worden gerespecteerd. Het College is, met de raad van tucht, van oordeel dat aan laatstbedoelde eis door appellant niet is voldaan. Hierbij is het volgende van belang.
Appellant noch D heeft inzage gegeven in de akten van cessie van 4 november 2004 en/of 30 november 2004. De betrokkenheid van appellant bij de bovengenoemde cessies blijkt uit de zinsnede in de door de derde aan klaagster verzonden facturen van 28 april 2005:
? In verband met de (onder begeleiding van onze accountant [appellant]) door onze vennootschap overgenomen vordering (…) belasten wij u bij dezen conform de (overgenomen) operationele lease-overeenkomst L2002/01 als volgt: (…).?
Hieruit blijkt slechts dat appellant de overname van de vordering heeft begeleid, niet dat appellant zelf belanghebbende was bij deze cessie(s). Naar het oordeel van het College had appellant, gelet op het feit dat hij van de betrokken partijen de accountant was, niet kunnen en mogen volstaan met bovenstaande mededeling. Appellant heeft de vordering overgenomen, terwijl hij vanwege zijn rol tevens inzicht had in de boeken van partijen. Bovendien vertegenwoordigde appellant hierin een bijzonder – eigen – belang zonder dat dit voor een ieder kenbaar was, waarmee tenminste de schijn is gewekt dat de onpartijdigheid en integriteit van appellant in het geding komt.
Een accountant dient, zo hij niet aanstonds besluit geheel af te zien van een dergelijke cessie, in een geval als dit waar de accountant zich begeeft tussen de belangen van meerdere cliënten, aan de betrokken partijen volstrekte openheid van zaken te geven. Appellant heeft, door dit na te laten, in strijd gehandeld met de gedragsnormen, neergelegd in de artikelen 9 en 5 van de GBAA. Dat er geen wettelijke verplichting geldt om de akte van cessie kenbaar te maken doet hieraan niet af. Deze grief faalt derhalve.
3.2 De tweede grief richt zich op het gegrond verklaren van klachtonderdeel 2, inhoudende dat appellant verzuimd heeft bezwaar te maken tegen de correctienota’s van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hoewel hem daartoe wel opdracht was gegeven door klaagster.
Appellant erkent in het beroepschrift dat de gang van zaken rond het bezwaar maken tegen deze correctienota’s een gevolg is van miscommunicatie binnen zijn kantoor.
Het College oordeelt als volgt.
Vastgesteld kan worden dat klaagster aan appellant een opdracht heeft verstrekt tot het maken van bezwaar tegen de correctienota’s. Vast staat ook dat appellant een factuur heeft verzonden welke door klaagster is voldaan. Klaagster heeft aantoonbaar meermalen gerappelleerd bij (de kantoorgenoot van) appellant ten aanzien van het indienen van het bezwaarschrift. Dat appellant het dossier heeft overgedragen aan een kantoorgenoot ontslaat hem niet van zijn verplichtingen jegens klaagster. De correspondentie is tevens in afschrift aan appellant gestuurd, de factuur is afkomstig van appellant en aan appellant is de opdracht tot het indienen van bezwaar verstrekt. Gelet hierop geldt voor appellant, ook na het overdragen aan zijn kantoorgenoot, een betrokkenheid die maakt dat de omissie – het niet indienen van het bezwaarschrift – ook hem aangerekend kan worden.
Het College is dan ook van oordeel dat appellant ten aanzien van deze opdracht nalatig is geweest. Dat klaagster geen noemenswaardig nadeel zou hebben ondervonden is hierbij niet van belang.
Deze grief faalt derhalve.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat de beslissing van de raad van tucht, met verbetering van gronden, wordt bevestigd en dat het beroep derhalve moet worden verworpen.
3.4 Na te melden beslissing op het beroep berust op Titel IV van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten, zoals deze luidde tot 1 mei 2009, alsmede op de artikelen 5 en 9 van de GBAA.
4. De beslissing
Het College verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, mr. B. Verwayen en mr. J. Borgesius in tegenwoordigheid van mr. L.C. Bannink, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 april 2011.
w.g. M. van Duuren w.g. L.C. Bannink