ECLI:NL:CBB:2011:BP7002

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1330 AWB 10/602
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van beroep tegen vergunning voor speelautomatenhal in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 2 maart 2011, staat de vergunning voor een speelautomatenhal centraal. De vereniging A, gevestigd te B, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de burgemeester van B, die vergunningen had verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal. De appellante betwistte de vergunningen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het bestemmingsplan, waarin is vastgelegd dat het gebruik van het perceel voor een speelautomatenhal in strijd is met de bestemming maatschappelijke doeleinden.

De procedure begon met een beroep van appellante op 28 oktober 2009 tegen een besluit van 21 september 2009, waarin het bezwaar tegen de vergunningen ongegrond werd verklaard. Een tweede beroep volgde op 18 juni 2010 tegen een besluit van 18 mei 2010, dat eveneens de vergunningen in stand hield. Tijdens de zitting op 26 januari 2011 werd duidelijk dat de exploitatie van de speelautomatenhal het toegestane percentage van 20% voor maatschappelijke doeleinden overschreed, wat in strijd was met het bestemmingsplan.

Het College oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij het beroep tegen het besluit van 21 september 2009, omdat de vergunningen inmiddels waren verlopen. Het beroep met zaaknummer 09/1330 werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Echter, het beroep met zaaknummer 10/602 werd gegrond verklaard, en het besluit van 18 mei 2010 werd vernietigd. Het College bepaalde dat de burgemeester opnieuw op het bezwaar moest beslissen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd bepaald dat de burgemeester het griffierecht aan appellante moest vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor vergunningverleners om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen en de voorwaarden die daarin zijn opgenomen. De uitspraak heeft ook implicaties voor de toekomstige exploitatie van speelautomatenhallen in de gemeente B, aangezien er een nieuw bestemmingsplan in voorbereiding is dat mogelijk de situatie kan wijzigen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1330 en 10/602 2 maart 2011
29020 Wet op de kansspelen
Vergunning speelautomatenhal
Uitspraak in de zaak van:
de vereniging A, te B, appellante,
gemachtigde: C,
tegen
de burgemeester van B, verweerder,
gemachtigde: D, werkzaam bij de gemeente B,
waaraan voorts als partij deelneemt:
E, h.o.d.n. F, vergunninghouder (hierna: F),
gemachtigde: mr. H.B.J. Huiskes, advocaat te Deventer.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 26 oktober 2009, bij het College binnengekomen op 28 oktober 2009, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 september 2009. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 09/1330.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen de op 22 december 2008 aan E verleende vergunningen voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan het G te B en het daar aanwezig hebben van
35 speelautomaten tot 1 januari 2010.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 18 mei 2010, heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen de bij besluiten van 30 december 2009 aan E verleende nieuwe vergunningen voor dezelfde speelautomatenhal van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013.
Appellante heeft bij brief van 17 juni 2010, bij het College binnengekomen op 18 juni 2010, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 18 mei 2010. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 10/602.
Verweerder heeft vervolgens een verweerschrift ingediend en de op beide zaken betrekking hebbende stukken overgelegd.
F heeft voor beide zaken een nader stuk ingediend.
Op 26 januari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde en E in persoon is verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1.1 In de Wet op de kansspelen is, voorzover en ten tijde hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 30b
1. Het is verboden, behoudens het in deze Titel bepaalde, zonder vergunning van de burgemeester een of meer speelautomaten aanwezig te hebben
a. (…)
b. op voor het publiek toegankelijke plaatsen;
c. (…)
Artikel 30c
1. De vergunning kan slechts worden verleend, indien zij betreft het aanwezig hebben van een of meer speelautomaten;
(…)
c. in een inrichting (…) bestemd om het publiek de gelegenheid te geven een spel door middel van speelautomaten te beoefenen, indien het houden van een zodanige inrichting krachtens een vergunning van de burgemeester bij gemeentelijke verordening is toegestaan.
(…) "
2.1.2 In de Algemene Plaatselijke Verordening 2006 van de gemeente B (hierna: APV) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 2.3.4.2 Exploitatievergunning speelautomatenhallen
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.
(…)
Artikel 2.3.4.5 Weigeringsgronden
1. De vergunning wordt geweigerd indien:
(…)
f. de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met het ter plaatse geldende bestemmingsplan (…) "
2.1.3 In het vigerende bestemmingsplan “A” (hierna: het bestemmingsplan) is, voorzover hier van belang, het volgende bepaald:
" Artikel 3.1 woondoeleinden
1. doeleindenomschrijving
De grond is bestemd voor het beheer, de instandhouding en verbetering van een woongebied, bestaande uit:
a. woningen, waaronder begrepen de woonwagenstandplaatsen aan de H, met de daarbij behorende bijgebouwen, overkappingen en andere bouwwerken;
b. winkelvoorzieningen, horecavoorzieningen met uitzondering van nachtclubs, bar-dancings en discotheken, maatschappelijke dienstverlening, kantoor en bedrijven, daar waar dit uit een aanduiding op de plankaart blijkt;
(…)
e. maatschappelijke doeleinden tot ten hoogste 20% van de totale te realiseren vloeroppervlakte, daar waar dit uit een aanduiding op de plankaart blijkt.
(…)
Artikel 3.3 maatschappelijke doeleinden
1. doeleindenomschrijving
De grond bestemd voor maatschappelijke doeleinden waaronder begrepen onderwijs, opvoeding, religie, verenigingsleven, maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, cultuur, sport en recreatie niet zijnde verblijfsrecreatie, bejaardenvoorzieningen alsmede voor dienstwoning.
(…)
Artikel 3.12 gebruiksvoorschriften
1. Het is verboden grond en opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in het bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming en met de daarbij in deze voorschriften gegeven gebruiksbepaling. (…) "
3. De bestreden besluiten
Bij het besluit van 21 september 2009 heeft verweerder, in afwijking van het advies van de bezwarencommissie, het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
In haar advies concludeert de bezwarencommissie dat verweerders besluiten van 22 december 2008, waarbij de aangevraagde vergunningen zijn verleend, in strijd met artikel 2.3.4.5, eerste lid, onder f, van de APV zijn genomen. Volgens de bezwarencommissie is het gebruik van het perceel G voor een speelautomatenhal in strijd met de voor dit perceel geldende bestemming maatschappelijke doeleinden. Het kenmerk van de functies die zijn toegestaan binnen deze bestemming is dat zij ten dienste staan van het algemeen belang van de maatschappij en de samenleving. De speelautomatenhal dient echter geen maatschappelijk doel en is daarom in strijd met de genoemde bestemming en het bestemmingsplan. Anders dan de bezwarencommissie is verweerder van mening dat artikel 2.3.4.5, eerste lid, onder f, van de APV geen beletsel vormt voor de verlening van de gevraagde vergunning. Verweerder ziet geen aanknopingspunt in de voorschriften van het bestemmingsplan, noch in de toelichting hierop dat steun biedt aan de hiervoor genoemde uitleg van de voorschriften door de bezwarencommissie. Gronden met de bestemming “maatschappelijke doeleinden” mogen onder andere worden gebruikt voor recreatie, zodat een gebruik van het betrokken pand voor een speelautomatenhal volgens verweerder past binnen het bestemmingsplan.
In het bestreden besluit van 18 mei 2010 heeft verweerder op dezelfde gronden het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en de op 30 december 2009 verleende nieuwe vergunningen in stand gelaten.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft, samengevat weergegeven, onder meer aangevoerd dat het gebruik van het betrokken perceel voor een speelautomatenhal in strijd is met het bestemmingsplan. Appellante verwijst op dit punt naar het advies van de bezwarencommissie.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of appellante een procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit van 21 september 2009, nu dit besluit betrekking heeft op vergunningen die reeds op 1 januari 2010 zijn geëxpireerd.
5.2 Het College is geen belang van appellante bij de beoordeling van dit beroep tegen de handhaving van de verlopen vergunningen gebleken. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het beroep van appellante met betrekking tot de nieuwe vergunningen voor de periode van 1 januari 2010 tot 1 januari 2013 in deze uitspraak wordt beoordeeld.
5.3 Naar het oordeel van het College is, gelet op het voorgaande, appellantes procesbelang bij haar beroep tegen het besluit van 21 september 2009 komen te ontvallen, en dient het beroep met zaaknummer 09/1330 derhalve niet-ontvankelijk verklaard te worden.
5.4 Ten aanzien van het beroep met zaaknummer 10/602 dient het College te beoordelen of de speelautomatenhal in strijd moet worden geacht met het bestemmingsplan “A”.
5.5 Vast staat dat het perceel G in het genoemde bestemmingsplan de bestemming “woondoeleinden” heeft met de aanduiding “horeca, kantoren, maatschappelijke doeleinden toegestaan”. Hierop is artikel 3.1 van het bestemmingsplan van toepassing. Bij de herziening van het bestemmingsplan in 2002 is aan dit artikel lid e toegevoegd, waarin is bepaald dat maatschappelijke doeleinden zijn toegestaan tot ten hoogste 20% van de totale te realiseren vloeroppervlakte, daar waar dit uit een aanduiding op de plankaart blijkt.
5.6 Ter zitting heeft E verklaard dat hij zijn pand op het perceel G grotendeels ten behoeve van de speelautomatenhal in gebruik heeft. Het College stelt derhalve vast dat het gebruik het voorgeschreven maximum van 20% van de totale te realiseren vloeroppervlakte overschrijdt, hetgeen in strijd is met het in artikel 3.1, sub e, bepaalde.
Dit betekent dat de exploitatie van een speelautomatenhal op dit perceel in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan. Aangezien artikel 2.3.4.5, eerste lid, van de APV imperatief is geformuleerd diende verweerder de gevraagde vergunningen te weigeren.
5.7 De conclusie is dat het beroep van appellante gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Aan de behandeling van hetgeen appellante verder nog heeft aangevoerd komt het College niet toe.
5.8. Het College zal bepalen dat verweerder aan appellante het griffierecht vergoedt dat zij heeft betaald voor het beroep met zaaknummer 10/602. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is het College niet gebleken.
5.9 Het College volstaat met een vernietiging van het bestreden besluit en zal derhalve niet zelf in de zaak voorzien. Hierbij heeft het College het volgende in aanmerking genomen.
Ter zitting is van de kant van verweerder verklaard dat een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid. Op korte termijn zal een ontwerp van dat plan in procedure worden gebracht. Het gemeentebestuur is voornemens om de speelautomatenhal op het perceel G te B positief voor die functie te bestemmen. Desnoods is het gemeentebestuur bereid om ter overbrugging een vrijstelling van het thans nog vigerende bestemmingsplan te verlenen om voortzetting van de exploitatie van de speelautomatenhal mogelijk te maken.
Appellante heeft benadrukt dat zij er niet op uit is om F dwars te zitten. Zij zal verweerder dan wel het college van burgemeester en wethouders niet verzoeken om handhavend op te treden en zij zal zich er ook niet tegen verzetten dat F de exploitatie van de speelautomatenhal voortzet tot aan het eind van de nu vergunde periode. Haar belang is hierin gelegen dat zij een speelautomatenhal op deze locatie niet passend vindt. Dit standpunt zal zij in de bestemmingsplanprocedure bij het gemeentebestuur bepleiten.
Onder de geschetste omstandigheden valt het naar het oordeel van het College niet uit te sluiten dat verweerder bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar rekening zal kunnen houden met een gewijzigd planologisch regime, dat aan vergunningverlening voor de speelautomatenhal niet langer in de weg staat.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep met zaaknummer 09/1330 gericht tegen het besluit van 21 september 2009 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met zaaknummer 10/602 gericht tegen het besluit van 18 mei 2010 gegrond;
- vernietigt het besluit van 18 mei 2010;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar beslist met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,-- (zegge:
tweehonderachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. R.C. Stam, mr. C.J. Waterbolk en mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2011.
w.g. R.C. Stam w.g. C.M. Leliveld