3. Het bestreden besluit
Verweerster overweegt dat Beleidsregel CA-31 na vooroverleg met de brancheorganisaties en ook overigens rechtmatig tot stand is gekomen.
Het op 13 oktober 2006 door Prisma ingediende verzoek had betrekking op 64 cliënten met een extreme zorgbehoefte, waaronder de nu betwiste 22 cliënten.
In de beleidsregel is bepaald dat de aanvraag moet worden ondersteund door een positief advies van het CCE. De aanvraag voor deze 22 cliënten is, na een vierde toetsing door het CCE, alsnog ingewilligd voor één persoon. Voor het overige is de aanvraag op grond van de beleidsregel afgewezen vanwege de omstandigheid dat het CCE in deze zaken geen positief advies heeft afgegeven. Ten aanzien van acht personen heeft het CCE geconstateerd dat geen sprake is van een kwalitatief goed zorgplan. Ten aanzien van dertien personen heeft het CCE geconstateerd dat geen sprake is van een zodanige toename van zorgzwaarte dat hierdoor voor de betreffende cliënt een nieuwe situatie is ontstaan.
Tegen de afwijzing van een toeslag voor de acht cliënten die niet voldoen aan de voorwaarde dat sprake is van een kwalitatief goed zorgplan, heeft appellante aangevoerd dat er geen duidelijke en kenbare criteria zijn gesteld door het CCE en NZa op basis waarvan wordt beoordeeld of er sprake is van een goed zorgplan, niet duidelijk is welke controle daarop door wie wordt uitgeoefend en dat het advies niet op deze wijze (ter motivering) aan het bestreden besluit ten grondslag mag worden gelegd. Verweerster overweegt in dit verband het volgende.
Verweerster mag zich ter motivering van haar besluit tot afwijzing van de aanvraag van een toeslag baseren op het advies van het CCE. Het CCE is onafhankelijk en richt zich op alle cliënten met een bijzondere zorgvraag in de langdurige zorg. Het CCE is voortgekomen uit de in 1989 in het leven geroepen consulententeams om instellingen te adviseren en ondersteunen bij dit soort bijzondere zorgvragen. Het CCE heeft daarnaast tot taak om expertise op te bouwen en verspreiden. Het in bezwaar gestelde vormt geen betwisting van de deskundigheid van het CCE om inhoudelijk te adviseren in die gevallen waarin sprake is van zeer intensieve zorg. Dit is dan ook niet in geschil.
Het gaat in alle gevallen om een intensieve, individuele, zorginhoudelijke beoordeling op grond waarvan het CCE een advies uitbrengt en waarbij steeds het individuele zorgplan in de beoordeling wordt betrokken. De achtergrondgegevens bij het advies zijn zeer uitvoerig en bevatten veel (privacygevoelige) gegevens over de cliënt. Dit maakt het advies toetsbaar voor zowel de aanvrager als verweerster. Het uiteindelijke advies bestaat uit een conclusie en inhoudelijk advies, bestaande uit een beknopte beantwoording van de voorgelegde vraagstelling. Verweerster ontvangt ten behoeve van de beoordeling het conclusieblad behorende bij het CCE-rapport. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat het onderzoek niet zorgvuldig is verlopen of onvolledig is geweest. Het in bezwaar door appellante gestelde kan niet als concreet aanknopingspunt worden aangemerkt voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies, zodat verweerster de resultaten hiervan aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. In dat verband hecht verweerster eraan op te merken dat het CCE op verzoek van appellante diverse malen een hertoetsing heeft verricht op de ingediende zorgplannen.
Gelet op het voorgaande is de correctie bij appellante met betrekking tot de aanvraag voor een toeslag van acht cliënten conform de beleidsregel afgewezen.
Uit de adviezen die zijn ontvangen van het CCE met betrekking tot 13 cliënten van appellante, blijkt dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat zij ‘nieuw’ of ‘verzwaard’ zijn sinds 1 januari 2004. Uit de CCE-adviezen blijkt dat het niet ging om nieuwe of reeds opgenomen cliënten bij wie sinds 1 januari 2004 sprake was van een zodanige toename van de zorgzwaarte dat feitelijk sprake was van een nieuwe situatie.
Niet ter discussie staat dat het in dit geval gaat om 13 cliënten met een zeer grote zorgbehoefte. Omdat deze cliënten over het algemeen al langere tijd, in elk geval voor 1 januari 2004, cliënt waren van appellante, kon voor hen gebruik worden gemaakt van de indertijd bestaande regelingen, zoals zorg-op-maat en de hardheidsclausule.
In het budget van appellante is overigens een aanvullende financiering opgenomen op basis van de regeling ‘zorg-op-maat’ en de hardheidsclausule.
Gelet op het vorenstaande is de Beleidsregel zorgvuldig en rechtmatig tot stand gekomen en de bestreden beschikking conform de beleidsregel genomen.
Verweerster ziet in de door appellante aangevoerde bezwaren geen aanleiding om in afwijking van de beleidsregel de toeslagen voor de 21 cliënten toe te kennen. Enerzijds omdat de aangedragen argumenten reeds zijn meegewogen in de beleidsregelvaststelling. Immers, er is voor gekozen om bij de aanvraag voor een toeslag, een belangrijke plaats te geven aan het CCE die het individuele zorgplan voor deze specifieke cliënten dient te beoordelen. Anderzijds omdat afwijken van de beleidsregel op algemene gronden niet mogelijk is. Dat laatste zou immers een beleidsregelwijziging impliceren en daarvoor is de afwijkingsbevoegdheid niet bedoeld.
Tot slot is verweerster van mening dat toepassing van de beleidsregel voor appellante niet onevenredig uitpakt. Appellante heeft voldoende financiële reserve om het negatieve resultaat 2006 op te vangen.