2.3 Verzoekster heeft het verzoek om herziening doen steunen op de omstandigheid dat zij na de uitspraak van het College bekend is geworden met het geval van de Stichting Sinaï-Centrum. Deze instelling (hierna: Sinaï-Centrum) is in 2001 ontstaan uit de fusie van een RIAGG met de Sinaï-kliniek, een psychiatrisch ziekenhuis. In het budget van Sinaï-Centrum is vanaf 2001 een post kapitaallasten RIAGG opgenomen, overeenkomend met het normatieve vloeroppervlak van de in Sinaï-Centrum opgegane RIAGG. Verzoekster stelt dat Sinaï-Centrum – net als verzoekster – nooit een aanvraag voor een vergoeding van kapitaallasten heeft gedaan voor de jaren 2003-2006 op grond van de Beleidsregeling Overgangsregeling kapitaallasten extramurale zorgverlening (hierna: Beleidsregel Overgang), maar dat verweerster niettemin voor Sinaï-Centrum eind 2007 ambtshalve een herberekening van de post kapitaallasten RIAGG heeft uitgevoerd. Volgens verzoekster is er geen rechtens relevant verschil tussen het geval Sinaï-Centrum en haar eigen geval en had verweerster daarom het verzoek om terug te komen van de tariefbeschikkingen over de jaren 2003 tot en met 2006 inhoudelijk in behandeling moeten nemen. Als het College met het geval Sinaï-Centrum bekend was geweest, had dit tot een andere uitspraak kunnen en moeten leiden, aldus verzoekster.
2.4 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat de situatie van Sinaï-Centrum ten tijde van de uitspraak van het College redelijkerwijs aan verzoekster bekend kon zijn. Het College deelt dit standpunt niet. Weliswaar is uit de openbare jaarverslagen van Sinaï-Centrum kenbaar dat in het budget van deze instelling vanaf 2001 de post kapitaallasten RIAGG is opgenomen, maar de volgens verzoekster in het kader van deze procedure relevante aspecten – te weten dat verweerster eind 2007 tot een herberekening van deze post is overgegaan en dat Sinaï-Centrum geen aanvraag op grond van de Beleidsregel Overgang had gedaan – zijn in de jaarverslagen noch andere openbare stukken te vinden. Hierbij betrekt het College dat namens verweerster ter zitting van het College is verklaard dat zij niet algemeen bekend heeft gemaakt bij welke instellingen de kapitaallasten RIAGG eind 2007 ambtshalve zijn herberekend en evenmin of instellingen eerder een aanvraag op grond van de Beleidsregel Overgang hadden gedaan. Verzoekster kon van deze aspecten derhalve slechts op de hoogte raken door gericht bij instellingen te informeren. Op grond van hetgeen verzoekster dienaangaande heeft aangevoerd is naar het oordeel van het College voldoende aannemelijk dat verzoekster redelijkerwijs pas na de uitspraak van het College bekend kon raken met de volgens haar relevante informatie, in het bijzonder het feit dat Sinaï-Centrum geen aanvraag op grond van de Beleidsregel Overgang had gedaan. Dat verzoekster werd bijgestaan door een financieel adviesbureau leidt niet tot een ander oordeel.
2.5 Het door verzoekster aangevoerde argument dat verweerster bij Sinaï-Centrum ambtshalve een herberekening van de post kapitaallasten RIAGG heeft uitgevoerd, kan niettemin niet tot herziening van de uitspraak leiden. Daartoe overweegt het College als volgt.
Sinaï-Centrum is een gefuseerde instelling die sinds 2001 de post kapitaallasten RIAGG in haar budget had. Verzoekster is een niet gefuseerde instelling die deze post niet in haar budget had. Het College heeft in de uitspraak de stelling van verweerster dat bij alle gefuseerde instellingen de budgetvaststelling wegens geconstateerde tekortkomingen in heroverweging is genomen, niet in twijfel getrokken en heeft hierin een relevant verschil gezien met de situatie van verzoekster, een niet gefuseerde instelling.
Het College was voorts, zoals door verzoekster was aangegeven (zie rubriek 4.4 van de uitspraak) en door verweerster niet is weersproken, op de hoogte van de omstandigheid dat er tenminste zes gefuseerde instellingen waren waarvan verweerster eind 2007 de rekenstaten over de jaren 2003 tot en met 2006 heeft herzien, die in hun budget een post kapitaallasten RIAGG hadden die bestond uit de vierkante meters die automatisch, vanwege een eerdere fusie met een RIAGG, in de rekenstaat waren opgenomen, de zogenoemde overgeërfde meters. De situatie van Sinaï-Centrum verschilt niet van genoemde zes instellingen, nu – naar verzoekster niet betwist – ook bij Sinaï-Centrum in het budget en de rekenstaten over 2003-2006 de post kapitaallasten RIAGG bestond uit overgeërfde meters. Gelet hierop zou het College niet tot een ander oordeel zijn gekomen indien zij op de hoogte was geweest van het geval Sinaï-Centrum. De omstandigheid dat Sinaï-Centrum geen aanvraag heeft gedaan op grond van de Beleidsregel Overgang maakt dit niet anders. Het College is er immers in de uitspraak vanuit gegaan dat verweerster bij alle gefuseerde instellingen die de post kapitaallasten RIAGG in hun budget en rekenstaten over 2003-2006 opgenomen hadden, ambtshalve een herberekening heeft uitgevoerd, derhalve ook bij de instellingen die – evenals Sinaï-Centrum – geen aanvraag in de periode 2003-2006 op grond van de Beleidsregel Overgang hadden gedaan.
2.6 Uit het vorenstaande volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor herziening, neergelegd in artikel 8:88 Awb. Het verzoek om herziening dient derhalve te worden afgewezen.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.