ECLI:NL:CBB:2011:BP3473

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/978
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van de Meststoffenwet en de Kaderregeling ontheffingen experiment Golden Harvest

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, hebben de verzoekers, Vereniging Golden Harvest en Zonne-Ei-Farm B.V., een voorlopige voorziening gevraagd in het kader van de Meststoffenwet. De verzoekers stelden dat zij belang hadden bij een spoedig besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, omdat de huidige ontheffingen in het kader van de Regeling Golden Harvest dreigden te vervallen. De verzoekers voerden aan dat de verplichting tot nieuwe stalsystemen, die per 1 januari 2012 gerealiseerd moesten zijn, hen onder druk zette om snel duidelijkheid te krijgen over de aan te kopen pluimveerechten.

De voorzieningenrechter heeft de procedure gestart na een besluit van de Staatssecretaris op 4 oktober 2010, waarin het bezwaar van de verzoekers niet-ontvankelijk werd verklaard. De verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en tegelijkertijd verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 13 december 2010 hebben de partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de ontheffingen van de betrokken pluimveehouders niet direct op het spel stonden en er geen concrete handhavingsmaatregelen te verwachten waren.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de verzoekers geen spoedeisend belang konden aantonen. De voorzieningenrechter heeft ook geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 7 januari 2011 door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van griffier L.C. Bannink.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 10/978 7 januari 2011
16050 Meststoffenwet
Kaderregeling ontheffingen experiment Golden Harvest
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
Vereniging Golden Harvest, te Groesbeek, verzoeker 1
en Zonne-Ei-Farm B.V., te Terschuur, verzoeker 2, tezamen verzoekers,
gemachtigde: mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Verweerder heeft bij besluit van 4 oktober 2010 het bezwaar van verzoekers, gericht tegen het weigeren een besluit te nemen, niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekers hebben bij brief van 25 oktober 2010, bij het College binnengekomen op 26 oktober 2010, hiertegen beroep ingesteld (AWB 10/1110). Op dezelfde datum hebben verzoekers verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 november 2010 heeft verweerder op het verzoek gereageerd.
Op 13 december 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waar partijen hun standpunten bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht. Van de zijde van verzoekers is tevens verschenen A, alsmede B van C, aangesloten bij Golden Harvest.
De zaak is, gelet op de samenhang, gelijktijdig behandeld met het beroep van verzoekers dat is ingediend op 23 september 2010 (AWB 10/1003).
2. De grondslag van het geschil
2.1 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vermeld in de uitspraak in de procedure AWB 10/1003. Die feiten en omstandigheden worden hier als herhaald en ingelast beschouwd. In aanvulling daarop geldt het volgende.
- Na het besluit van 27 augustus 2010, waarbij verweerder het bezwaar van verzoekers, niet-ontvankelijk heeft verklaard, hebben verzoekers op 30 augustus 2010 verweerder verzocht alsnog een besluit te nemen.
- Bij brief van 18 september 2010 heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te zien een dergelijk besluit te nemen.
- Op 20 september 2010 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen. Verzoekers hebben op deze datum tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het standpunt van verzoekers
Met het verzoek om een voorlopige voorziening beogen verzoekers dat verweerder wordt opgelegd op korte termijn een inhoudelijke beslissing te nemen. Verzoekers hebben ook verzocht het uitbreidingsverbod op grond van artikel 20 Meststoffenwet te schorsen, alsmede de voorwaarde uit de aan de leden van de Vereniging in april 2010 verleende nieuwe ontheffingen die hen verplicht pluimveerechten aan te kopen, te schorsen.
Verzoekers hebben belang bij een spoedig besluit van verweerder omdat de huidige ontheffingen in het kader van de Regeling Golden Harvest komen te vervallen. Verzoekers hebben voorts belang bij het verkrijgen van duidelijkheid over de aan te kopen pluimveerechten met het oog op investeringsbeslissingen die zij zullen moeten nemen. De verplichting tot nieuwe stalsystemen, die verzoekers per 1 januari 2012 gerealiseerd moeten hebben, legt al een financiële druk op verzoekers. Verzoekers laten de keuze tot investeren afhangen van de uitkomst van het verzoek tot algehele ontheffing. Verzoekers kunnen nu niet verder omdat verweerder weigert een besluit te nemen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is tot het nemen van een besluit nu er reeds is beslist op de aanvraag. Dit betreft de besluiten die genomen zijn op of omstreeks 20 april 2010, waartegen door geen van de leden van de Vereniging Golden Harvest bezwaar is gemaakt.
In de brief van 30 juni 2010 heeft verweerder aan verzoekers aangegeven dat alle relevante argumenten en overwegingen die verzoekers hebben ingebracht, zijn betrokken in de besluiten van op of rond 20 april 2010 om slechts ontheffing te verlenen voor bepaalde tijd en voor maximaal 50% van de pluimvee-eenheden.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb in samenhang gelezen met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit beroep is ingesteld bij het College, de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in de aanhangige bodemprocedure.
5.2 De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verzoekers een spoedeisend belang hebben dat het treffen van een voorlopige voorziening kan rechtvaardigen.
5.3 Ten aanzien van de spoedeisendheid in verband met het eindigen van de ontheffing in het kader van de Regeling Golden Harvest overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Uit het overgelegde overzicht van deelnemende pluimveehouders en de aan hen verleende ontheffingen, blijkt dat van de pluimveehouders D en E de ontheffing afloopt op 3 februari 2011. De eerstvolgende ontheffing loopt af op 15 december 2011. Van de ter zitting aanwezige pluimveehouders, Zonne-Ei Farm B.V. en C, lopen de ontheffingen af op 21 juli 2012 en 15 september 2012 respectievelijk 12 oktober 2012.
Gelet hierop zou alleen pluimveehouder F wegens het aflopen van de ontheffing een spoedeisend belang kunnen hebben. Of deze pluimveehouder ook daadwerkelijk belang heeft bij het treffen van een voorziening kan de voorzieningenrechter evenwel niet vaststellen. Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn weliswaar door de Vereniging Golden Harvest ingediend, waarvan F lid is, maar door of namens F is niet specifiek zijn belang hierbij aangedragen. Hierdoor is er, ondanks het aflopen van de ontheffing van F op 3 februari 2011, geen aanleiding om reeds hierom een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat controle of de feitelijke omvang van een bedrijf in overeenstemming is met het aantal aanwezige pluimveerechten pas aan het eind van 2011 plaatsvindt, zodat eventuele handhavingsmaatregelen op korte termijn niet zijn te verwachten.
5.4 Verzoekers hebben voorts om het treffen van een voorlopige voorziening gevraagd omdat verweerder nog altijd geen inhoudelijk besluit wil nemen. De deelnemende pluimveehouders hebben gesteld belang te hebben bij een inhoudelijk besluit vanwege de te nemen investeringsbeslissingen in 2011.
In de uitspraak van heden – in de procedure AWB 10/1003 die tegelijk met deze zaak is behandeld – heeft het College overwogen dat de brief van 30 juni 2010 van verweerder aangemerkt dient te worden als een besluit. In die procedure is verweerder opgedragen een inhoudelijk besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, binnen zes weken na verzending hiervan.
Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in de te nemen investeringsbeslissingen thans geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
5.5 Het verzoek komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking.
5.6 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Aldus gewezen door mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.C. Bannink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2011.
w.g. E. Dijt w.g. L.C. Bannink