ECLI:NL:CBB:2011:BP2616
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de inschrijving van functionarissen in het handelsregister en de onderzoeksplicht van de Kamer van Koophandel
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante A en de Kamer van Koophandel Midden-Nederland. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarbij het bezwaar van appellante tegen een eerdere inschrijving van wijzigingen in het handelsregister van De Vier Hoeven B.V. kennelijk ongegrond was verklaard. De procedure begon met een brief van appellante op 20 maart 2009, waarin zij haar beroep indiende. De kern van het geschil draaide om de vraag of de inschrijving van de schorsing van appellante als functionaris van De Vier Hoeven rechtmatig was, gezien het feit dat appellante stelde niet te zijn opgeroepen voor de algemene vergadering waarin deze schorsing was besloten.
Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel een grondiger onderzoek moet instellen naar de juistheid van de opgave voor inschrijving, in tegenstelling tot eerdere regelgeving. De Kamer moet niet alleen de bevoegdheid van de persoon die de opgave doet controleren, maar ook de inhoudelijke juistheid van de opgave. In dit geval was de opgave gedaan door B, die als directeur van B bevoegd was om de wijziging aan te vragen. De Kamer van Koophandel had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de opgave, ondanks de beweringen van appellante dat zij niet was opgeroepen voor de vergadering.
Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel terecht had gehandeld door de opgave in te schrijven, maar dat de procedure niet geheel correct was verlopen. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en het besluit van de Kamer van Koophandel werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. Dit betekent dat de inschrijving van de schorsing van appellante als functionaris van De Vier Hoeven niet ongedaan werd gemaakt, maar dat appellante de mogelijkheid had om de nietigheid van het schorsingsbesluit bij de burgerlijke rechter aan te vechten.