ECLI:NL:CBB:2011:BP2616

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/444
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inschrijving van functionarissen in het handelsregister en de onderzoeksplicht van de Kamer van Koophandel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 januari 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante A en de Kamer van Koophandel Midden-Nederland. Appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarbij het bezwaar van appellante tegen een eerdere inschrijving van wijzigingen in het handelsregister van De Vier Hoeven B.V. kennelijk ongegrond was verklaard. De procedure begon met een brief van appellante op 20 maart 2009, waarin zij haar beroep indiende. De kern van het geschil draaide om de vraag of de inschrijving van de schorsing van appellante als functionaris van De Vier Hoeven rechtmatig was, gezien het feit dat appellante stelde niet te zijn opgeroepen voor de algemene vergadering waarin deze schorsing was besloten.

Het College heeft vastgesteld dat de Kamer van Koophandel een grondiger onderzoek moet instellen naar de juistheid van de opgave voor inschrijving, in tegenstelling tot eerdere regelgeving. De Kamer moet niet alleen de bevoegdheid van de persoon die de opgave doet controleren, maar ook de inhoudelijke juistheid van de opgave. In dit geval was de opgave gedaan door B, die als directeur van B bevoegd was om de wijziging aan te vragen. De Kamer van Koophandel had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de opgave, ondanks de beweringen van appellante dat zij niet was opgeroepen voor de vergadering.

Het College oordeelde dat de Kamer van Koophandel terecht had gehandeld door de opgave in te schrijven, maar dat de procedure niet geheel correct was verlopen. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, en het besluit van de Kamer van Koophandel werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. Dit betekent dat de inschrijving van de schorsing van appellante als functionaris van De Vier Hoeven niet ongedaan werd gemaakt, maar dat appellante de mogelijkheid had om de nietigheid van het schorsingsbesluit bij de burgerlijke rechter aan te vechten.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/444 20 januari 2011
24300 Handelsregisterwet 2007
Uitspraak in de zaak van:
A , te Utrecht, appellante,
gemachtigde: A, algemeen directeur van appellante,
tegen
de Kamer van Koophandel Midden-Nederland, verweerster,
gemachtigde: mr. J.P.M. van der Ende, werkzaam bij de afdeling Juridische Zaken van de Kamer van Koophandel Amsterdam.
Aan dit geding neemt voorts als partij deel De Vier Hoeven B.V. (hierna: De Vier Hoeven), te Tienhoven, gemeente Maarssen,
gemachtigde: B, algemeen directeur van B, welke vennootschap bestuurder en algemeen directeur is van De Vier Hoeven.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 20 maart 2009, bij het College binnengekomen op 25 maart 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 11 februari 2009.
Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 december 2008, waarbij een wijziging van De Vier Hoeven is ingeschreven in het handelsregister, kennelijk ongegrond verklaard.
Bij brief van 19 mei 2009 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 26 augustus 2009 heeft De Vier Hoeven een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven. Bij brief van 1 september 2010 heeft zij een nadere schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Op 16 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellante, verweerster en De Vier Hoeven zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Handelsregisterwet 2007 (hierna: Hrw 2007) bepaalt, voor zover hier van belang:
" Artikel 6
1. In het handelsregister worden de volgende rechtspersonen die volgens hun statuten hun zetel in Nederland hebben ingeschreven:
a. (...) een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (…).
Artikel 18
1. Tot het doen van opgave ter inschrijving in het handelsregister is verplicht degene aan wie een onderneming toebehoort, of, indien het de inschrijving betreft van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a en b, het tweede lid en derde lid, ieder der bestuurders van de rechtspersoon."
(…)
Het Handelsregisterbesluit 2008 (hierna: Hrb 2008) bepaalt, ten tijde en voor zover hier van belang:
" Artikel 4
1. De kamer onderzoekt of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is. De kamer kan daarbij om nadere bewijsstukken vragen.
2. Indien de kamer ervan overtuigd is dat de opgave is gedaan door iemand die tot het doen ervan bevoegd is en van oordeel is dat de opgave juist is, gaat zij onverwijld over tot inschrijving.
Artikel 5
1. De kamer weigert om tot inschrijving over te gaan indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon.
2. De kamer kan weigeren om tot inschrijving over te gaan indien:
a. de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden;
b. de opgave innerlijk strijdig of onvolledig is;
c. de opgave strijdig is met de reeds over de onderneming of rechtspersoon opgenomen gegevens;
d. de opgave strijdig is met gegevens uit een ander basisregister;
e. de kamer gerede twijfel heeft over de juistheid van de opgave."
(…)
In de Nota van Toelichting bij het Hrb 2008 (Stb. 2008, 240) is onder meer vermeld:
" 4.2 Rol kamers bij inschrijving
4.2.1 Onderzoek t.b.v. inschrijving
De wijze waarop een kamer een opgave tot inschrijving behandelt – dat kan zijn een nieuwe inschrijving of een mutatie – is op een belangrijk punt gewijzigd. Het besluit geeft namelijk niet langer aan dat de kamer de juistheid van een opgave «summier» onderzoekt, in tegenstelling tot het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van het Handelsregisterbesluit 1996. Voortaan moet de kamer een grondiger onderzoek instellen of er aanwijzingen zijn voor mogelijke onjuistheid – als gevolg van frauduleus handelen of anderszins – van de opgave. Dat grondiger onderzoek wil niet zeggen dat de kamer vervolgens een garantie kan afgeven dat de ingeschreven gegevens juist zijn; de juistheid blijft de verantwoordelijkheid van degene die op grond van artikel 18 van de wet tot inschrijven verplicht of bevoegd is. Doet bijvoorbeeld een bevoegd persoon, wiens identiteit genoegzaam door de kamer is gecontroleerd, opgave van een adreswijziging van zijn bedrijf, dan gaat de onderzoeksplicht van de kamer niet zo ver dat ter plaatse moet worden gecontroleerd of inderdaad het nieuwe pand is betrokken. Wel zal de kamer naar bewijsstukken kunnen vragen dat de onderneming inderdaad in het opgegeven bedrijfspand gevestigd zal worden (bijvoorbeeld een huurcontract) en nagaan of op dat adres mogelijk reeds een ander bedrijf staat ingeschreven. Een en ander geldt ten aanzien van alle gegevens, zowel die genoemd in de wet als die genoemd in het onderhavige besluit.
(...)
Artikel 4
In verband met het grotere belang van de juistheid van het register en de daarmee samenhangende grotere verantwoordelijkheid van de kamer, is het standpunt verlaten dat de kamer de opgave «summierlijk» onderzoekt (vergelijk artikel 5 Handelsregisterbesluit 1996). Dit onderzoek is tweeledig. Ten eerste wordt de bevoegdheid van de persoon die de opgave doet gecontroleerd. Indien daarin een gebrek wordt geconstateerd kan de kamer niet anders dan de opgave niet in behandeling te nemen, ingevolge artikel 5, eerste lid. Ten tweede onderzoekt de kamer de opgave inhoudelijk. Dit omvat onder meer een controle of aan alle vereisten tot inschrijving is voldaan en een controle of het in te schrijven gegeven juridisch bestaanbaar is, dat wil zeggen dat er door de inschrijving niet een figuur ontstaat die niet voldoet aan de vereisten van het recht. Voor dit onderzoek kan de kamer vragen om nadere bewijsstukken. Indien de kamer geen reden heeft om te twijfelen aan de bevoegdheid van de persoon en de juistheid van de inschrijving, wordt overgegaan tot inschrijving. Indien één van de weigeringsgronden van artikel 5, tweede lid, zich voordoet, maakt de kamer een afweging of de opgave tot inschrijving geweigerd wordt. Het onderzoek van de kamer is grondiger dan voorheen, maar de verantwoordelijkheid voor de juistheid van de gegevens ligt evenals voorheen bij degene die opgaveplichtig is. De kamer is daar afhankelijk van en mag tot op zekere hoogte ook uitgaan van de juistheid van de opgave. Een onderzoek van de kamer houdt niet in dat op alle mogelijke onjuistheden wordt gecontroleerd; daartoe ontbreekt de mankracht en het zou ook een ongewenste verzwaring van de administratieve lasten met zich mee brengen. De kamer moet in redelijkheid tot een oordeel over de juistheid van de opgave komen."
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- De Vier Hoeven is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die is opgericht ten behoeve van, onder meer, de exploitatie van een bungalowpark. In de statuten van De Vier Hoeven is bepaald:
"Artikel 16
1. Het bestuur van vennootschap is opgedragen aan de directie, bestaande uit één of meer directeuren.
(…)
3. De directeuren worden door de algemene vergadering benoemd en kunnen te alle tijden door deze vergadering worden geschorst en ontslagen.
(…)
Artikel 22
(…)
4. Algemene vergaderingen worden gehouden zo dikwijls daartoe door de directie wordt opgeroepen.
(…)
Artikel 23
(…)
2. De oproeping van aandeelhouders en certificaathouders tot een algemene vergadering geschiedt schriftelijk op een termijn van ten minste veertien dagen, de dag van de oproeping en de dag van de vergadering niet meegerekend. De oproepingen worden verzonden aan de in het aandeelhoudersregister vermelde adressen van aandeelhouders en certificaathouders.
(…)
4. Is de oproepingstermijn niet in acht genomen of heeft geen oproeping plaats gehad, dan kunnen geen wettige besluiten worden genomen, tenzij met algemene stemmen in een vergadering, waarin alle aandeelhouders en certificaarhouders aanwezig of vertegenwoordigd zijn."
(…)
- Bestuurder en algemeen directeuren van De Vier Hoeven zijn B, C, D en appellante.
- Op 18 december 2008 is bij verweerster een formulier ingediend om de in het handelsregister opgenomen gegevens van functionarissen van De Vier Hoeven te wijzigen. Dit formulier is ondertekend door B die algemeen directeur van B is. In het formulier is aangegeven dat appellante per 2 december 2008 is geschorst als functionaris. Bij het formulier zijn de notulen gevoegd van een algemene vergadering van aandeelhouders van De Vier Hoeven op 2 december 2008 waarin is vermeld dat bij die vergadering aanwezig waren C, D en B en dat het voorstel om appellante te schorsen met algemene stemmen wordt aanvaard.
- Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerster overeenkomstig het ingediende formulier de in het handelsregister opgenomen gegevens van De Vier Hoeven gewijzigd.
- Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft appellante onder meer naar voren gebracht dat zij niet is opgeroepen voor de algemene vergadering op 2 december 2008 en dat dientengevolge geen wettig schorsingsbesluit is genomen.
- Vervolgens heeft verweerster het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerster
Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaar van appellante kennelijk ongegrond verklaard. Verweerster heeft overwogen dat de opgave afkomstig was van een daartoe bevoegde bestuurder en dat er geen reden was te twijfelen aan de juistheid van die opgave. Verweerster heeft in dit verband gewezen op het overgelegde afschrift van de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders op 2 december 2008. In het verweerschrift heeft verweerster daaraan toegevoegd dat de stelling van appellante dat zij niet overeenkomstig de statuten voor de algemene vergadering is opgeroepen juist zou kunnen zijn. Niettemin is terecht tot inschrijving van de opgave overgegaan, aangezien een bevoegde persoon de opgave deed en verweerster ten tijde van de opgave niet hoefde te twijfelen aan de juistheid daarvan. Of het schorsingsbesluit rechtmatig was, zal door de civiele rechter dienen te worden beoordeeld, aldus verweerster.
4. Het standpunt van appellante
Appellante heeft aangevoerd dat zij niet is opgeroepen voor de algemene vergadering van aandeelhouders op 2 december 2008. De oproeping en de notulen van deze vergadering heeft zij tot nu toe niet mogen ontvangen, aldus appellante. Wel is volgens appellante een kopie van een e-mail ontvangen die was gericht aan aandeelhouder C. Verder heeft appellante aangevoerd dat alleen de directie kan besluiten tot het houden van een algemene vergadering, maar dat in dit geval aandeelhouder B hiertoe heeft besloten. Ter zitting heeft appellante toegevoegd dat de oproeping voor de algemene vergadering ten onrechte niet naar haar officiële adres is gestuurd en dat haar schorsing als directeur van De Vier Hoeven niet op de agenda voor die vergadering was vermeld.
5. Het standpunt van De Vier Hoeven
De Vier Hoeven heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante zowel per e-mail als per brief is opgeroepen voor de algemene vergadering op 2 december 2008. De oproepingsbrief en een kopie van de notulen van de algemene vergadering zijn volgens De Vier Hoeven verzonden aan het in het aandeelhoudersregister vermelde adres van appellante, te weten G. De Vier Hoeven heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het schorsingsbesluit nodig was vanwege de oplopende geldopnamen door appellante.
6. De beoordeling van het geschil
6.1 Ingevolge artikel 4, eerste lid, Hrb 2008 dient verweerster te onderzoeken of een opgave afkomstig is van iemand die tot het doen ervan bevoegd is, en of de opgave juist is. Ingevolge artikel 5, eerste lid, Hrb 2008 dient verweerster te weigeren tot inschrijving over te gaan, indien zij er niet van overtuigd is dat de opgave afkomstig is van een tot opgave bevoegd persoon. Ingevolge artikel 5, tweede lid, Hrb 2008 kan verweerster weigeren tot inschrijving over te gaan, indien één of meer van de in dit artikellid opgesomde weigeringsgronden zich voordoen.
6.2 Verweerster heeft zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat B als directeur van B bevoegd was tot doen van de opgave. Immers, op grond van artikel 18, eerste lid, Hrw 2007, in samenhang met artikel 6, eerste lid, van deze wet, is ieder der bestuurders van De Vier Hoeven bevoegd tot het doen van de opgave.
6.3 Ten aanzien van het oordeel van verweerster dat er geen reden was te twijfelen aan de juistheid van de opgave overweegt het College het volgende. In bezwaar heeft appellante de stelling naar voren gebracht dat zij niet is opgeroepen voor de algemene vergadering van aandeelhouders op 2 december 2008. Gelet hierop had verweerster in het kader van de heroverweging van het primaire besluit, op de voet van de artikelen 4, eerste lid, en 5, tweede lid, Hrb 2008 de juistheid van de opgave dienen te onderzoeken, waarbij zij nadere bewijsstukken van B had kunnen verlangen. De onderzoeksplicht van verweerster is in de Hrw 2007 en het Hrb 2008 immers verzwaard ten opzichte van de in het verleden geldende regelgeving, zoals ook in de Nota van Toelichting bij het Hrb 2008 is opgemerkt.
6.4 Het voorgaande brengt mee dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In de beroepsprocedure is gebleken dat appellante in ieder geval door middel van een e-mail van 10 november 2008 voor de vergadering is opgeroepen en dat daarbij onder meer als agendapunten is vermeld "schorsing van mede aandeelhouder A in geldzaken, het verstrekken en aangaan van geldleningen, het beheer van – en het beschikken over registergoederen en het stellen van zekerheden, ook voor schulden van anderen." Naar het oordeel van het College is in deze omstandigheden geen sprake van gerede twijfel over de juistheid van de opgave, zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid, onder e, Hrb 2008, zodat de opgave op goede gronden is ingeschreven. Dit laat overigens de mogelijkheid onverlet dat appellante op de voet van de artikelen 2:14 en 2:15 van het Burgerlijk Wetboek bij de burgerlijke rechter de nietigheid van het besluit tot schorsing kan inroepen dan wel vernietiging van dat besluit kan vorderen, in welk kader een uitvoeriger onderzoek kan plaatsvinden naar de door appellante gestelde gebreken van het besluit. Gesteld noch gebleken is overigens dat een dergelijke procedure is ingeleid.
6.5 Niet is gebleken dat proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
7. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van de Kamer van Koophandel Midden-Nederland van 11 februari 2009;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de Kamer van Koophandel Midden-Nederland aan A het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,-
(zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. J.L.W. Aerts, mr. E. Dijt en mr. W.A.J. van Lierop, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2011.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. B.S. Jansen