5. De beoordeling van het geschil
5.1 Alvorens over te gaan tot inhoudelijke beoordeling van het geschil overweegt het College het volgende. Bij brief van 17 mei 2010 heeft I het College bericht dat bij vonnis van 20 april 2010 van de rechtbank Amsterdam A B.V. in staat van faillissement is verklaard met aanstelling van I als curator. Daarbij is verzocht de zitting van het College van 18 mei 2010 aan te houden zodat de curator zich kan uitlaten over de vraag of hij op de voet van artikel 27 Faillissementswet de procedure zal overnemen. Met betrekking tot dit verzoek overweegt het College dat uitnodiging van A B.V. voor een zitting bij het College vóór 20 april 2010 heeft plaatsgevonden. Deze zitting zou aanvankelijk plaatsvinden op 9 februari 2010 maar is twee maal uitgesteld op verzoek van appellanten. Gelet op het bepaalde in artikel 8:22, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht blijven de artikelen 25, tweede lid, en 27 van de Faillissementswet daarom buiten toepassing. De zitting van het College van 18 mei 2010 heeft dan ook doorgang gevonden.
5.2 In geschil is of verweerder op goede gronden de volledige correctie van de verstrekte S&O-verklaringen heeft gehandhaafd. Het College overweegt dienaangaande het volgende.
5.3 Appellanten hebben betoogd dat, in ieder geval in de bezwaarfase, een behoorlijke projectadministratie beschikbaar was. Een volledige correctie van de S&O-verklaringen achten appellanten in ieder geval disproportioneel nu verweerder enkel bezwaren heeft ten aanzien van de wijze waarop de projectadministratie is gevoerd. Het College volgt appellanten niet in dit betoog en overweegt hiertoe als volgt.
5.4 Ingevolge artikel 24 Wva juncto artikel 2 van de Uitvoeringsregeling dient de S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven, een zodanige projectadministratie bij te houden dat daaruit de aard en inhoud van het verrichte speur- en ontwikkelingswerk op eenvoudige en duidelijke wijze zijn af te leiden.
5.5 Het College is met verweerder van oordeel dat uit de stukken die appellanten tijdens het controlebezoek van verweerder en in de bezwaarfase hebben overgelegd de aard, inhoud en omvang van de verrichte S&O-activiteiten in het jaar 2006 niet kunnen worden afgeleid. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat de overgelegde verslagen van gehouden weekmeetings zeer summier zijn en daaruit niet blijkt welke concrete technische knelpunten er zijn geweest en hoe die zijn opgelost. Overigens hebben appellanten desgevraagd ook ter zitting aan de hand van de overgelegde stukken onvoldoende onderbouwd dat en op welke wijze uit deze stukken naar voren komt welke concrete, technische knelpunten zich hebben voorgedaan bij de ontwikkeling van het product en welke S&O-activiteiten in dit kader hebben plaatsgevonden.
Het door A B.V. ingediende document van G is moeilijk toe te schrijven aan S&O-activiteiten van deze appellante, omdat G niet voorkomt op haar loonlijst. Bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat ook met dit stuk niet op eenvoudige en duidelijke wijze inzicht wordt verkregen in de aard, inhoud en voortgang van het verrichte S&O-werk, nu ook uit dit rapport niet blijkt wat relevante knelpunten zijn geweest en welke oplossingen daarvoor zijn gevonden.
Verder kan uit het feit dat een eindproduct tot stand is gekomen weliswaar worden afgeleid dat S&O-werkzaamheden zijn verricht, maar blijft de aard, inhoud en omvang daarvan onduidelijk.
Voor zover appellanten hebben betoogd dat het hun niet duidelijk was hoe de projectadministratie er uit diende te zien en dat er geen verplichting bestond om tussentijdse versies van het product te bewaren, overweegt het College dat appellanten er in het kader van de aanvraag en verlening van de S&O-verklaring op zijn gewezen dat in de regelgeving de eis is opgenomen dat de projectadministratie gegevens bevat waaruit op eenvoudige en duidelijke wijze de aard, inhoud en voortgang van de S&O-werkzaamheden kunnen worden afgeleid. Daarbij wordt door verweerder aan de inhoudingsplichtige een grote mate van vrijheid gegund. De wijze waarop wordt geadministreerd mag aansluiten op de manier van administreren zoals die binnen het desbetreffende bedrijf gebruikelijk is. Indien het appellanten niet duidelijk was wat van hen werd verwacht op dit punt, had het op hun weg gelegen bij verweerder daaromtrent navraag te doen. Dat appellanten, hoewel zij daartoe door verweerder ruimschoots - zowel tijdens als na het bedrijfsbezoek van 19 oktober 2007 als tijdens en na het bedrijfsbezoek van 18 september 2008 in de bezwaarfase - in de gelegenheid zijn gesteld, er niet in zijn geslaagd representatieve stukken uit de projectadministratie in te dienen, dient dan ook voor rekening van appellanten te blijven.
Wat betreft de volgens appellanten lange periode tussen het afronden van het project (2006) en de controle door SenterNovem (2008) overweegt het College dat het eerste bedrijfsbezoek heeft plaatsgevonden in oktober 2007, zodat niet gezegd kan worden dat de controle pas in 2008 heeft plaatsgevonden. Bovendien dient de projectadministratie op grond van artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling binnen twee maanden na afloop van het kalenderkwartaal waarin de S&O-werkzaamheden zijn verricht, beschikbaar te zijn voor controle. In het onderhavige geval diende de (volledige) projectadministratie over 2006 derhalve vanaf 1 maart 2007 beschikbaar te zijn (en te worden gehouden). Het College overweegt dat in de Uitvoeringsregeling geen verplichting tot controle van de projectadministratie binnen een bepaalde termijn is opgenomen en evenmin is bepaald dat de verplichting van artikel 2, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling na verloop van tijd vervalt. Dat verweerder de projectadministratie heeft gecontroleerd 7 maanden nadat appellanten de administratie beschikbaar dienden te hebben, acht het College niet onredelijk. De stelling van appellanten dat bedoeld tijdsverloop een ‘heikel punt’ was, kan dan ook niet leiden tot gegrondverklaring van de beroepen.
5.6 Gezien het vorenstaande kan niet worden staande gehouden dat verweerder niet in redelijkheid kon besluiten tot volledige correctie van de verleende S&O-verklaringen.
5.7 De beroepen zijn dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.