5. De beoordeling van het geschil
5.1 In dit geschil staat centraal de vraag of verweerster terecht de tariefbeschikking van 7 september 2007 heeft gehandhaafd wat betreft de daarin opgenomen correctie in verband met de kapitaallasten voor de extramurale prestaties dagactiviteiten ouderen (H172 en H173) en behandeling (H324-330).
5.2 Het samenstel van de tot 1 april 2003 geldende Beleidsregels rente en afschrijving, de vanaf 1 april 2003 tot 1 januari 2007 geldende Beleidsregel overgangsregeling kapitaallasten extramurale zorgverlening en de per 1 januari 2007 in werking getreden Beleidsregel extramurale zorg, leidt tot de volgende uitgangspunten voor de budgetvergoeding van kapitaallasten van (onder meer) zorgverleners als appellante.
De vergoeding voor kapitaallasten van investeringen op basis van een WVZ/WTZi-vergunning in huisvesting (voor extramurale zorgverlening) die in gebruik is genomen voor 1 april 2003 wordt bepaald op grond van de Beleidsregels rente en afschrijving. De vergoeding voor kapitaallasten van investeringen in huisvesting (voor extramurale zorgverlening) die na 1 april 2003 in gebruik is genomen en waarvoor voor 1 april 2003 een vergunning benodigd was, geschiedt op grond van de Beleidsregel overgangsregeling kapitaallasten extramurale zorgverlening en wordt bepaald door verweerster op grond van de eerder genoemde Beleidsregels rente en afschrijving, na advies van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen over de voorgenomen investering. Vanaf 1 januari 2007 geldt op grond van de Beleidsregel extramurale zorg dat in de tarieven voor extramurale zorgverlening een normatieve kapitaallastencomponent is opgenomen en de tarieven dienovereenkomstig zijn verhoogd. Het uitgangspunt is dat de invoering van integrale tarieven budgetneutraal verloopt, in die zin dat voorkomen wordt dat een dubbele vergoeding van de kapitaallasten – zowel op grond van de Beleidsregels rente en afschrijving en eventueel de Beleidsregel overgangsregeling als op grond van de Beleidsregel extramurale zorg – wordt toegekend (artikel 2.3 Beleidsregel extra-murale zorg). In dat kader wordt vastgesteld met welk bedrag de aanvaardbare kosten zouden stijgen bij invoering van integrale tarieven bij gelijkblijvende productie en wordt dat bedrag – het compensatiebedrag – als negatieve post in de aanvaardbare kosten van de instelling opgenomen. Indien een instelling in 2007 dezelfde productie had als in 2006, wordt de negatieve post exact gecompenseerd door het product van de kapitaallastencomponent en productie 2007. De kapitaallastenvergoedingen op basis van de Beleidsregels rente en afschrijvingen en eventueel de Beleidsregel overgangsregeling blijft ongemoeid.
5.3 Het College stelt vast dat uit de stukken en het relaas van appellante ter zitting is gebleken dat appellante er tot de zitting in beroep ten onrechte vanuit is gegaan dat een nacalculatie van de kapitaallasten heeft plaatsgevonden (van
€ 1.102.89,-). Appellante heeft echter geen kapitaallasten voor extramurale zorg (op grond van de Beleidsregels rente en afschrijvingen) opgevoerd en derhalve heeft ook geen nacalculatie van die kapitaallasten plaatsgevonden. Verweerster heeft de maatregel ter voorkoming van dubbele bekostiging van de extramurale kapitaallasten echter wel uitgevoerd en een compensatie vastgesteld op basis van de productie in 2006. Het compensatiebedrag is vervolgens ten laste van de aanvaardbare kosten gebracht. Omdat de post die dekking van de kapitaallasten in verband met extramurale zorg moest bieden, door appellante niet ter nacalculatie is opgevoerd, heeft appellante in het geheel geen vergoeding voor deze kapitaallasten ontvangen.
Naar het oordeel van het College kan het ter zitting aangevoerde niet worden opgevat als een nadere toelichting op de beroepsgronden, omdat het de kern van het geschil wijzigt. Er is derhalve sprake van een nieuwe beroepsgrond. Uit vaste jurisprudentie van het College volgt dat beoordeling van een eerst ter zitting aangevoerde beroepsgrond in beginsel achterwege dient te blijven vanwege de goede procesorde. Het College ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. De omstandigheid dat appellante, zoals zij aanvoert, in de bezwaarfase het nacalculatieformulier 2007 aan verweerster heeft toegestuurd met de vermelding dat de nacalculatie-opgave aansluit bij appellantes interpretatie van de regelgeving maakt dat niet anders, temeer niet daar uit het verslag van de hoorzitting in bezwaar niet kan worden afgeleid dat appellante deze keuze om in afwijking van de geldende beleidsregels de kapitaallasten niet ter nacalculatie op te voeren, op enigerlei wijze heeft toegelicht.
Het College concludeert dat het bovenstaande punt in deze procedure niet aan de orde kan worden gebracht. In dit verband wijst het College erop dat ter zitting door verweerster is toegezegd dat appellante alsnog de kapitaallasten voor de extramurale zorg in 2007 kan nacalculeren.
5.4 De beoordeling van de eerste beroepsgrond kan slechts betrekking hebben op de algemene stelling dat de bestreden beslissing in strijd is met het doel en de strekking van de Wmg, omdat de tarieven niet kostendekkend zijn voor wat betreft de kapitaallasten voor extramurale zorg.
Het College overweegt dat niet is vast komen te staan dat de tarieven niet kostendekkend zijn, omdat geen inzicht bestaat in de kapitaallasten voor extramurale zorg. Bij de kapitaallastenvergoeding op basis van de Beleidsregels rente en afschrijving staan immers de gebouwen centraal en niet de verleende (extra- of intramurale) zorg. Voorts kan, zoals verweerster terecht stelt, de door appellante in dit verband opgevoerde vergelijking van de kapitaallastenvergoeding op basis van de Beleidsregels rente en afschrijving met het compensatiebedrag niet dienen ter onderbouwing van de stelling dat de tarieven niet kostendekkend zouden zijn. Het compensatiebedrag (in dit geval € 1.593.830,-) dient immers ter correctie van de inkomsten uit de kapitaallastencomponent van de integrale tarieven uitgaande van een gelijkblijvende productie (maar in dit geval minder, te weten € 1.577.029,-) en heeft geen relatie met de eerder genoemde kapitaallastenvergoeding.
Deze beroepsgrond faalt.
5.5 Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerster aanleiding had moeten zien om op grond van artikel 4:84 Awb af te wijken van de Beleidsregel extramurale zorg vanwege de omstandigheid dat het volume van de productie in 2007 € 21.000,- lager was dan het volume in 2006, overweegt het College als volgt.
Bij de keuze voor een budgetneutrale invoering door middel van compensatie van de kapitaallastenvergoeding op basis van de productie 2006, heeft verweerster bij de vaststelling en invoering van de Beleidsregel extramurale zorg reeds rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor zorgverleners met een afnemend productievolume in 2007, de in rekening gebrachte compensatie hoger zou zijn dan de opbrengst op basis van de productie. Verweerster heeft in het bestreden besluit onderkend dat in bijzondere omstandigheden de wijze van vaststellen van de compensatie tot een onbillijk resultaat kan leiden, bijvoorbeeld indien in 2007 door omstandigheden aanzienlijk lagere volumeafspraken zijn gemaakt dan in het voorgaande jaar. In een dergelijk geval kan aanleiding zijn om af te wijken van het compensatiebeleid.
Naar het oordeel van het College is de productiedaling van appellante in 2007 niet te beschouwen als een omstandigheid die tot afwijking van de Beleidsregel extramurale zorg noopt. De productiedaling is, zoals verweerster terecht opmerkt, tegen de achtergrond van het totaal aan aanvaardbare kosten van appellant in 2007 (€ 84.000.000) marginaal (0,025%), evenals het verschil tussen de compensatie (€ 1.593.830,-) en de opbrengst in 2007 (€ 1. 577.029,-) afgezet tegen het totaal aan aanvaardbare kosten.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
5.6 Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerster met de Beleidsregel extramurale zorg een onderscheid in het leven roept tussen aanbieders van extramurale zorg die voor 1 januari 2007 zijn gestart en degenen die na 1 januari 2007 zijn aangevangen en derhalve in strijd met een van de uitgangspunten van de Wmg, een ongelijk speelveld ontstaat, overweegt het College als volgt.
Zoals verweerster terecht heeft opgemerkt, is het door appellante aangehaalde streven naar een gelijk speelveld en de door appellante in dat verband geciteerde passage uit de Memorie van Toelichting bij de Wmg, niet aan de orde bij het type tarieven dat onderwerp is van dit geschil (maximumtarieven). Voor zover de stelling van appellante, los daarvan, erop ziet dat appellante zich ten gevolge van de toepassing van de Beleidsregel extramurale zorg, in een slechtere uitgangspositie bevindt dan degenen die na 1 januari 2007 voor de eerste maal geïnvesteerd hebben in huisvesting, overweegt het College dat die opvatting voorbij gaat aan het feit dat de compensatie allereerst dient ter voorkoming van dubbele bekostiging van kapitaallasten en in beginsel – bij gelijkblijvende of toenemende productie – geen nadelen voor zorgverleners met zich brengt. Dat een nadelig effect mogelijk is (namelijk in geval van een afnemend productievolume) acht het College in beginsel niet onredelijk. De terughoudendheid van appellante bij het doen van investeringen maakt dat niet anders.
Niet gebleken is dat appellante, zoals zij stelt, deze grond reeds in bezwaar heeft aangevoerd, zodat van een motiveringsgebrek van het bestreden besluit ter zake geen sprake kan zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
5.7 Dat de adviescommissie zorgmarkten care de invoering van genormeerde kapitaallasten niet ondersteunde, kan naar het oordeel van het College niet leiden tot aantasting van het bestreden besluit. In de Wmg komt het begrip “representatieve organisatie” waar appellante naar verwijst, niet meer voor, zodat ook de door appellante aangehaalde jurisprudentie over dit Wtg-begrip geen doel kan treffen. Wel dient ervan te worden uitgegaan dat een negatief advies van een bij de totstandkoming van een beleidsregel betrokken adviescommissie nadere eisen stelt aan de onderbouwing van de redelijkheid van die beleidsregel. Daaraan heeft verweerster naar het oordeel van het College voldaan met het expliciet betrekken van de opgeworpen bezwaren in de besluitvorming. Overigens lijkt de door de adviescommissie verwachte zware druk op zorgverleners waarop zij het negatieve advies hebben gebaseerd, minder dan verwacht te zijn, vanwege het uitstel van de invoering van de normatieve huisvestingscomponent.
Ook deze beroepsgrond faalt.
5.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.